Direct naar artikelinhoud
InterviewMathias Sercu, Dries Heyneman en Steven Mahieu

De drie mannen van ‘Chantal’ openhartig: ‘Het is prachtig als je iemand ontmoet die je even zijn startkabels leent’

De drie mannen van ‘Chantal’ openhartig: ‘Het is prachtig als je iemand ontmoet die je even zijn startkabels leent’
Beeld Johan Jacobs

In een klein, nog niet helemaal door de moderniteit geïnfiltreerd wijkcommissariaat in een fictief dorp in de Westhoek kan toch het hele leven sluipen. In het tweede seizoen van Chantal liggen het potsierlijke en het ontroerende lepeltje-lepeltje, en ademen het kleine drama en de grote gevoelens elkaar warm. Mathias Sercu (53, de reeks komt uit zijn brein gedrupt), Dries Heyneman (44) en Steven Mahieu (45) spelen de mannen die afwisselend mogen ploeteren, strompelen en hinken in de schaduw van Chantal.

Chantal is het verhaal van een vrouw én van een klein dorp. De drie zijn zelf opgegroeid in zo’n landelijke microkosmos, maar hebben later voor de stad gekozen.

Hoe kijken jullie nu naar het decor van jullie jonge jaren?

Mathias Sercu: “Met nieuwe liefde. Ik ben door de klassieke fase gegaan waarin ik het dorp achter me wilde laten. Het was te klein, riep ik, geen jasje dat me paste. Maar de jaren hebben me anders doen kijken: ik zie nu de schoonheid.”

Dries Heyneman (knikt): “Dat is heel herkenbaar. Ik ben uit Ruddervoorde vertrokken toen ik 18 was. Met veel lawaai, ja: ik voelde dat ik mijn vleugels moest uitslaan. Ik herinner me een interview ten tijde van Bevergem, zo’n tien jaar geleden, waarin ik lacherig deed over Ruddervoorde. Achteraf gezien was dat niet zo sympathiek van mezelf.”

Waarom wil de ene de band met de geboortegrond het liefst zo hecht mogelijk, en verlangt de andere er juist naar om uit te breken?

Heyneman: “Het voelde in mijn geval niet als een grote daad van agressie tégen het dorp. Het was simpelweg wat ik moest doen: ik wist nog niet wat ik precies zocht, maar wel dat ik het daar niet zou vinden. Uitbreken was noodzakelijk. Nu ja, uitbreken: ik ben niet naar een wereldstad verhuisd, hè. Gent is veel, maar dát toch net niet.” (lacht)

Sercu: “Ik geloof dat het te vergelijken is met het gezin waarin je groot bent geworden: ook dat ontgroei je in je late tienerjaren. Je moet er even weg om er later naar te kunnen terugkeren. Het is niet iets problematisch: het hoort bij volwassen worden.”

Heyneman: “Zo gaat het nu eenmaal: je moet iets in brand steken om iemand anders te kunnen worden.”

Steven Mahieu: “Vaak gaat het ook meer over persoonlijke relaties dan over het dorp. Ik ben op kot gegaan om mezelf los te weken van mijn moeder. Begrijp me niet verkeerd: ze is fantastisch en we hadden een goede band. Maar we leefden thuis met z’n tweeën, we hadden alleen elkaar, en ik voelde dat ik mezelf moest losknippen om een eigen psychologie te kunnen ontwikkelen.

“Ik denk ook dat je geboortegrond vaak een makkelijke zondebok is om je eigen onvolkomenheden op te projecteren. Je treft iets in jezelf aan dat je dwarszit, iets wat je liever niet ziet, en je wijst naar waar je vandaan komt: ‘Het dorp heeft me zo gemaakt!’ Met het ouder worden ben ik gaan inzien dat dat onzin is.”

Is terugkeren ooit een optie geweest voor jullie?

Sercu: “Nee, maar opnieuw: niet uit weerstand tegen het dorp. Ik heb Ardooie indertijd eerst ingeruild voor Brussel. Ik ging er naar de toneelschool en zat er op kot. Die stad was goed voor het soort jongen dat ik toen was: een speelvogel die het nooit zou redden in een klassieke studierichting, een dromer die liever uit fantasie dan uit werkelijkheidszin bestond, een gast die zijn tijd verdeelde tussen zijn rockbandje en zijn verliefdheden. In Brussel kón dat. En toen ik er vertrok, was ik acteur en voelde het niet logisch om naar Ardooie terug te keren.”

Mahieu: “Dat wordt weleens verward met hooghartigheid, maar in mijn geval is het bescheidenheid: ik mis het talent om op het platteland te wonen, de innerlijke rust die nodig is om daar iets van geluk te vinden. Het gebeurt dat ik in de Vlaamse Ardennen aan het wandelen ben, een stemmig huisje op een heuvelrug zie en denk: ja, dáár moet ik zijn. En een minuut later besef ik: nee, daar ben ik niet rustig genoeg voor. Ik zou er uit mijn eigen hoofd barsten.”

Heyneman: “Ik loop weleens te dagdromen over Alaska: daar in mijn eentje aankomen, een hut bouwen, en helemaal in het reine met mezelf in het grote niets leven. Alleen: ik voel al pijn in mijn ellebogen als ik nog maar dénk aan een boom omhakken. Er woont geen MacGyver in mij.” (lacht)

De straten van je jeugd verlaten hangt vaak ook samen met een leven beginnen dat drastisch verschilt van dat van je ouders en grootouders. Zijn jullie vertrouwd met het residu van schuld dat daardoor kan achterblijven, met het vage gevoel van verraad?

Heyneman: “Je moet jezelf vooral aan één simpele wijsheid herinneren: je kunt pas rust vinden zodra je ergens terechtkomt waar je je enigszins comfortabel voelt. En bij mij is dat dus: dit vak. En inderdaad, ik was helemaal niet voorbestemd om in de artistieke wereld terecht te komen. Twintig jaar geleden had ik nóóit geloofd dat ik nu een comedian zou zijn, dat ik zou acteren en aan een scenario zou werken. Het klassieke paadje, dat zou het worden: ik zou een hr-medewerker worden, of een bankbediende.”

Mahieu: “Bij mij was dat ook zo. Ik heb eerst elektromechanica gestudeerd, en daarna maatschappelijk werk. Dat is niet de weg naar een bestaan als comedian of acteur, hè. Maar ten tijde van die studie maatschappelijk werk had ik een docent die tijdens de middagpauze lessen improvisatietheater gaf. Dat had niets te maken met het curriculum: hij was gewoon een toegewijde man die anderen dat spelplezier wilde schenken. En hij zei me: ‘Verdorie, je doet dat goed!’”

Heyneman (knikt): “Dat ene moment in je leven kan van zo’n belang zijn. In de lagere school wees een leraar me erop dat ik goed kon tekenen. Ik heb me daar toen op toegelegd, en heel lang is tekenen mijn expressievorm geweest. Daarna volgden nog veel omwegen voor ik belandde waar ik nu ben, want ik ben een laatbloeier. Maar de kiem werd wel tóén gelegd, door die ene leraar.”

Sercu: “In het zesde middelbaar deed ik mee aan het schooltoneel. Tot dan was ik van plan geweest om onderwijzer te worden. Maar op het podium werd ik ergens door getroffen, en de regisseur had dat gezien. (Tot Heyneman en Mahieu) Raad eens wie de regisseur was? Kurt Defrancq, de korpschef in Chantal! Hij zei me dat ik moest meedoen aan het toelatingsexamen van de toneelschool. En dat was cruciaal, want ik wist niet eens dat er zoiets als een theateropleiding bestond.”

Mahieu: “Leerkrachten zouden niet zo met eindeloze hopen administratie en andere bullshittaakjes overladen moeten worden, zodat ze meer zouden kunnen focussen op wat echt van tel is. Het belang van bevlogen mentoren – mensen die jonge mensen en hun talenten zíén, die je vertellen waar je goed in bent – valt onmogelijk te onderschatten. Je bent nog wankel als jonge kerel, de toekomst kan zo intimiderend lijken. Het is prachtig als je dan iemand ontmoet die je even zijn startkabels leent.”

‘De mannen in ‘Chantal’ zijn mannen die twijfelen. Ze proberen zo hard, hè. En mensen die proberen, dat is altijd schoon.’Beeld VRT - NyklyN

‘WITTEKERKE’

Sercu: “Ik vind het mooi dat jij net het woord laatbloeier liet vallen, Dries. Ik koester een onwrikbaar geloof in de trage weg. Het is beter om de slak te zijn dan de cheeta. Ik ben zelf weliswaar al vroeg acteur geworden, en met Buiten de zone kon ik meteen openbloeien, maar daarna is het traag gegaan, met logische stappen en veel cirkelbewegingen. Heerlijk vind ik dat: ik ben nu 53 en het voelt alsof het nog maar begint. De afgelopen jaren heb ik veel voor het eerst gedaan: een film gemaakt, het scenario van Chantal geschreven… Ik ben daar tevreden mee, omdat mijn weg me nog altijd op nieuwe uitzichten trakteert. Al die mogelijkheden! Ik kán niet bezadigd en blasé worden. Dat is anders als je een blitzcarrière hebt.”

Heyneman: “Ik begrijp dat het prettig is om als twintiger als een komeet de lucht in te schieten, maar vaak volgt later de ontnuchtering: je wordt een pony die in de kermistent altijd hetzelfde rondje moet lopen.”

Sercu: “Precies. Daarvoor ben ik altijd op mijn hoede geweest. In 1995 kreeg ik een vaste rol aangeboden in Wittekerke. Ik had toen geen werk en moest gaan stempelen, en toch durfde ik niet.”

Heyneman: “Ha, interessant. Waarom niet?”

Sercu: “Voor een deel omdat het andere tijden waren: als je van de toneelschool kwam, wilde je in het theater spelen en hoorde je je neus op te halen voor een populaire tv-reeks. Maar dat was niet mijn belangrijkste argument. Wel: de angst dat ik mezelf financieel zou doperen. Het waren de hoogdagen van VTM, en ik kon 100.000 frank per maand verdienen. In die tijd was dat véél geld. Ik zal wennen aan dat comfort, dacht ik, ik zal het nooit meer met mínder kunnen doen, en zo zal ik mezelf klemrijden – want ik wil ook de dingen maken die ik wil maken, en daarvoor zal ik het met minder moeten kunnen doen. Ik besloot het aanbod te weigeren, en ik ben daar nog altijd blij om. Ik heb in mijn carrière natuurlijk weleens iets louter voor het geld gedaan, maar ik heb ook altijd de dingen kunnen maken die ik voor ogen had. Marsman, Chantal, J’aime la vie: het was er allemaal allicht niet gekomen als ik toen voor Wittekerke had gekozen.”

Mahieu: “Maar we leven wel in een wereld waarin jonge mensen die trage weg vaak wordt ontzegd. We pompen jeugdig talent zo snel op.”

Sercu: “Het gaat in tegen het tomeloze en ongeduldige dat bij de jeugd hoort, maar: als je jong bent, moet je niet – ‘Nu! Meteen! Onmiddellijk!’ – de wereld willen veroveren. Je weet nog niets over jezelf, laat staan over die wereld. Kijk naar al die documentaires over zangers en acteurs die op jonge leeftijd een wereldster werden. Ze zijn allemaal zo ongelukkig! Eerst is er het succes en de roem en het geld, daarna worden ze wakker in een wereld die alleen dat ene trucje uit hun beginjaren van hen verlangt. Daarna volgt de worsteling met drank en drugs en kijkt het publiek hen voortdurend op de vingers, en ten slotte is er de overgave: ze hebben vrede met de gedachte dat ze nooit écht hebben kunnen doen wat ze wilden, maar zwemmen wel in het geld. Maar wat heb je dan gedaan met je leven?”

Heyneman: “Ja, dan zit ik liever wat te prutsen. Dat is waar het leven om draait: een gelukkige prutser worden.”

Mahieu: “Dat prutsen lukt al aardig.”

Steven en Dries, anders dan Mathias zijn jullie op latere leeftijd beginnen te acteren. Jullie komen allebei uit de comedywereld.

Heyneman: “Heel lang heb ik nauwelijks acteurs of actrices gekend. Er staan stevige schotten tussen die twee werelden.”

Mahieu: “Zo is dat. Ik zou zelf nooit op het idee gekomen zijn om te acteren.”

Sercu: “Dat je dat nu wel doet, is vooral de verdienste van Maaike (Cafmeyer, red.). Zij tipte me: ‘Je moet die Steven Mahieu eens vragen voor een auditie.’”

Heyneman: “Op het eerste gezicht zou je denken dat het logisch is dat comedians ook goeie acteurs zijn. Ze staan toch op een podium, en daar spelen ze toch iemand? Maar comedians zijn doorgaans einzelgängers en vaak beheersen ze maar één rol: die van zichzelf.”

Mahieu: “En zelfs als je het als comedian in je hebt om een geloofwaardige acteur te zijn: hoe weet je dat dan? Je kunt niet plots je vinger opsteken en iets opeisen, hè. Ik heb mezelf ook altijd als een maker beschouwd, als iemand die met zijn handen in de klei zit te wroeten en hoopt dat daar op een dag een mooi beeldje van komt. Het verlangen om te schitteren en te flonkeren, om te floreren voor een publiek, is me vreemd. (Peinzend) Ik weet nog altijd niet of ik het goed kan, acteren.”

Sercu (glimlacht): “Dan ben je een echte, vrees ik. In J’aime la vie zit een formidabele scène met Els Olaerts en Janne Desmet. Els is nu 66, een droom van een actrice met een prachtige carrière, en in die scène was ze simpelweg verbluffend. Maar zodra alles op beeld stond, keek ze me bang aan: ‘Was dit wel goed? Nee, hè? Zeg het maar als je graag wilt dat ik het nog eens probeer.’”

Mahieu: “Die onzekerheid gaat dus nooit weg?”

Sercu: “Nee. Maar dat is een kwaliteit. Zodra je van jezelf weet dat je de dingen goed doet, zodra elk spatje twijfel weggeveegd is, wordt het veel minder interessant.”

Mahieu: “Wat ik wel fijn vind: het kost me geen moeite om naar Chantal te kijken. Mezelf als comedian aan het werk zien vind ik wél een verschrikking. Omdat ik daar als mezelf sta, misschien, met mijn eigen tekst en mijn eigen filosofie? (Denkt na) Bij stand-upcomedy moet je iets van jezelf oppompen, want anders kun je dat podium niet op. Als acteur behoor ik tot iets wat groter is dan mezelf, en moet ik het samen met anderen doen. Dat vind ik echt heerlijk.”

Sercu: “Dat zei Wim Opbrouck me 25 jaar geleden: een acteur moet alleen maar dienen. Je moet je tekst dienen, je medespelers, je publiek. Empathie, inlevingsvermogen en nederigheid: dat is het gereedschap dat je nodig hebt.”

Dries Heyneman: ‘We aanvaarden de eigenaardigheden van de mensen met wie we samenleven. In plaats van het allemaal te benoemen schikken we ons ernaar.’Beeld Humo

JONGENSDINGETJES

Een bondige samenvatting van jullie rollen in Chantal zou kunnen zijn: jullie spelen mannen die twijfelen.

Sercu: “Ze proberen zo hard, hè. En mensen die proberen, dat is altijd schoon.”

Heyneman: “De antiheld is per definitie interessanter dan de held, want zo’n held doet doorgaans niet aan introspectie – logisch, want die heeft dat niet nodig. Maar de mannen in Chantal twijfelen, ze zijn neurotisch, ze maken fouten. En ze hebben allemaal een doel, maar geen van hen beschikt over het gereedschap om bij dat doel te raken. De kijker ziet dat natuurlijk, maar het personage niet. En precies dat vind ik mooi: kijken naar mensen met blinde vlekken. Want zo krijg je jezelf te zien, hè. Wat is het leven anders dan proberen en mislukken – en af en toe eens ergens in slagen?”

Het valt jullie personages ook makkelijk te vergeven dat ze zichzelf niet in een helder licht zien. Eerlijk naar jezelf kijken is nu eenmaal een heikele klus.

Heyneman: “Net als eerlijk naar je nabije omgeving kijken. Chantal zit vol vreemde snuiters, maar niemand confronteert hen met dat afwijkende gedrag. Er moet samengeleefd worden, en dus gaat de mantel der liefde eroverheen. Dat is toch wat we vaak doen in het echte leven? We aanvaarden de eigenaardigheden van de mensen met wie we samenleven, het gekkige en de afwijkingen. In plaats van alles te benoemen schikken we ons ernaar.”

Mahieu: “Ik vind het intrigerend hoever sommigen daarin gaan, zonder het te beseffen. Koppels die al lang samen zijn, bijvoorbeeld, vervallen soms in tics die ze zelf niet zien. Ik ken iemand die plots met een ander timbre praat als zijn vrouw hem een opmerking geeft: dan antwoordt hij automatisch met zo’n onderdanig Mickey Mouse-stemmetje. Ik vond dat heel vreemd toen ik het voor het eerst hoorde, maar dat is zijn onbewuste strategie om op kritiek van zijn vrouw te reageren. Ik geloof dat we ons allemaal van die bijzondere tics eigen maken om grip te krijgen op de realiteit.”

In de reeks wijst Chantal de anderen de weg. Ze is slim, kordaat en ondernemend. Maar in haar persoonlijke leven heeft ze wél duwtjes nodig, en die krijgt ze van haar tienerdochter – een geweldige vertolking van de 14-jarige Anna-Marie Missoul. Worden jullie ook geduwd door jullie kinderen?

Mahieu: “Het vaderschap is voor mij alleszins iets… (Denkt na) Iets essentieels. De wortel die me het stevigst in de grond verankert. Dat heeft natuurlijk met mijn eigen kindertijd te maken. Ik wil het allemaal niet te dramatisch laten klinken, maar ik ben de eerste tien jaar opgegroeid in een gezin waar voortdurend een psychologische spanning in de lucht hing. Ik had twee ouders die van me hielden, dat zeker wel, maar hun relatie eindigde in een vechtscheiding. Dat resoneert nog altijd bij mij, en het heeft ervoor gezorgd dat ik bij uitstek een gezinsman ben. Mijn vrouw wijst me er soms op dat ik me extreem terugplooi op het eigen nest, nog veel meer dan zij.”

Sercu: “Ik herken dat wel. Ik ben ook een huismus.”

Mahieu: “Het is het cliché der clichés, maar het is gewoon waar: toen ik vader werd, voelde dat als een massieve kracht die me overdonderde. Alsof ik op mijn bestemming aankwam, terwijl ik niet eens wist dat ik op reis was.”

Heyneman: “Jij bent van nature ook heel zorgzaam, toch? Ik heb dat veel minder in me. (Grinnikt) Ik zei vroeger vaak tegen mijn vrouw dat ik graag kinderen wilde, op voorwaarde dat ze op hun 20ste geboren zouden worden. Dat was natuurlijk een boutade, maar het is wel waar: ik was niet op mijn best in die eerste jaren, toen er vooral gezorgd moest worden. Pas toen er communicatie mogelijk werd, begon ik het boeiend te vinden. En nu zijn onze twee dochters tieners, en is het helemaal geweldig: ze hebben een uitstekend gevoel voor dwazigheid en goed gemikte humor. Daar word ik wel warm van, ja.”

Sercu: “Ik vond het interessant om plots in de positie van mijn eigen ouders te staan, maar dan drie decennia later. En om vast te stellen dat de dingen toch niet zo, euh, eenduidig zijn als ik als tiener dacht.” (lacht)

Heyneman: “Niets van: ik vind nog altijd dat ik als tiener gelijk had. Ik heb twee dochters. Dat is toch een ander soort band dan die tussen vaders en zonen, merk ik. Automatisch identificeren ze zich meer met hun moeder.”

Sercu: “Je kunt dat niet veralgemenen. Mijn dochter hangt erg aan mij, en mijn zoon is een echt mama’s-kindje.”

Heyneman: “Ik bedoel vooral dat me zo de kans is ontnomen om als man mijn eigen falen en frustraties te projecteren op mijn zonen. (lacht uitbundig)

“Maar ernstig: ik ben zelf opgegroeid met een broer, en tot mijn 18de was ik eigenlijk alleen maar omringd door venten. Een huishouden met drie vrouwen was nieuw voor me. En hoe stom dat mogelijk ook klinkt: ik heb het weleens gemist om van die typische jongensdingetjes te doen.”

Sercu (knikt): “Zit ik met Tore in de auto, dan zetten we altijd Elvis op. Dat is iets van ons, dat delen we met niemand anders.”

Heyneman: “Maar nu hebben onze dochters de leeftijd waarop ze al eens jongens het huis binnenbrengen, en dat vind ik tof: eindelijk testosteron! (Met uitgestreken gezicht) Enfin, tof: eerst maak ik die gasten kapot. Maar zodra ze door de barrière van de psychische mishandeling heen zijn, vind ik het heel tof om met hen te babbelen.”

(kijkt beduusd)

Heyneman: “Ik ben er maar mee aan het lachen, hè!”

Steven Mahieu: ‘Wat ik wel fijn vind: het kost me geen moeite om naar ‘Chantal’ te kijken. Mezelf als comedian aan het werk zien vind ik wél verschrikkelijk.’Beeld Humo

BUSJE MELANCHOLIE

Mathias, je zoon Tore is 25 en heeft een ongeneeslijke kanker. Wordt de traditionele ouder-kindrol weleens omgedraaid door die brutale rampspoed? Dat je zoon en je dochter jou troosten in plaats van omgekeerd?

Sercu: “Onvermijdelijk, ja. Het is zo heftig, zo overrompelend dat de klassieke hiërarchie is weggevaagd.

“Troost is iets hyperindividueels: wat voor mij van grote betekenis is, kan voor jou helemaal niets doen. Net daarom vind ik het zo fijn om vast te stellen dat we met z’n zessen – onze dochter Jade en haar man, Tore en zijn vriendin, mijn vrouw en ik – troost vinden in hetzelfde. In humor, bijvoorbeeld, en nog het liefst de wrede variant. We hebben Nieuwjaar gevierd met een honesty box: wie een cadeautje kreeg, moest ook een vraag trekken en die eerlijk beantwoorden. Een prachtig concept is dat, want zo voer je gesprekken rond de feesttafel die je anders níét zou voeren. Enfin, het was de beurt aan Tore, en zijn vraag luidde: ‘Hoe oud zou je willen worden?’ Op zo’n moment prijs ik me gelukkig dat we allemaal hetzelfde donkerzwarte gevoel voor humor hebben, en daar dus om konden lachen. Hetzelfde toen Frauke, de vriendin van Tore, moest antwoorden op de vraag aan wie ze een hekel heeft: ‘Aan Tore, want hij heeft kanker.’”

Vind jij troost bij je kinderen, Steven?

Mahieu: “Of ik mijn verdriet laat zien, is dus de vraag? Want kinderen troosten automatisch wie verdriet heeft. (Denkt na) Ja, dat doe ik, maar met enige reserve. Ik vind het goed dat kinderen meekrijgen dat hun ouders geen onkwetsbare goden zijn, maar tegelijk moet je er wel voor uitkijken dat je niet je héle busje met melancholie over hen leegschudt. Met je kwetsbaarheid onder de arm krachtig de wereld instappen: daarin zit volgens mij de opdracht.”

Heyneman: “Doseren, dus! Papa mag elke dag één uurtje verdrietig zijn.”

Sercu: “Ik vind het een goeie zaak dat de dingen verschoven zijn. Dat er nu met kinderen wordt gepraat, en dat ‘Omdat ik uw vader ben!’ geen geldig antwoord meer is. Je hoeft als ouder je weke plekken niet meer te verbergen, en het is geen taboe meer om je te excuseren als je fout zat. Tegelijk heb ik er wel altijd over gewaakt dat de ouderrol niet uitgehold werd: ik blijf de vader, en zij zijn de kinderen.”

Heyneman: “Bij ons speelt dat niet zo, geloof ik.”

Sercu (plagerig): “Zien je kinderen je soms?”

Mahieu: “Kennen ze je naam?”

Heyneman: “Zeker, van de verjaardagskaartjes! Nee, wat ik bedoel: zowel mijn vrouw als onze twee dochters zijn heel sterk en vastbesloten. Ze laten zich niet makkelijk omverwaaien. Momenten van kwetsbaarheid mogen wel bij ons, maar ze zijn nauwelijks nodig.

“Tot mijn eigen verbazing merk ik wel dat er een forse conservatieve reflex in me zit. Dat ik, nu ze de grote wereld volop aan het ontdekken zijn, die dochters toch vooral wil beschermen. Is dat ouderwets?”

Sercu: “Dat is bij ons nooit het geval geweest. Mijn vrouw werkt al dertig jaar in een abortuscentrum: dan hou je seks en relaties niet weg van de keukentafel. Alles werd altijd open besproken. Ik weet nog dat ik, toen mijn dochter een tiener was, weleens dacht: papa hoeft niet per se álles te weten, liefje.” (lacht)

Heyneman: “Ik vind het wel grappig om vast te stellen dat er toch een zilverrug in me schuilt – de dominante gorilla, de zelfverklaarde leider van de groep. Het is een trekje waar ik zelf mee lach, waarmee ik mezelf relativeer, maar dat er onmiskenbaar is. Ik moet nu denken aan de oom van Jenny, mijn vrouw. Hij is een Canadees en haar surrogaatvader, en zo’n typische primitieve lumberjack. (Met gedragen stem en Amerikaans accent) ‘Don’t be a puppy, be a dog.’ En hij meent dat, hè. Toen ik voor het eerst bij Jenny over de vloer kwam, moest ik met hem gaan wandelen. Hij wilde zien welk vlees hij in de kuip had, en me meteen ook enkele lessen leren over de vrouwen in de familie. ‘You gotta know, they’re like Ferrari’s, man.’ De automobielvergelijking, ja. (lacht) Ik vind dat stoere, patriarchale tegelijk grappig, onzinnig en mooi. Omdat ik zelf tussen de verschillende rollen schipper, natuurlijk: ik wil zo niet zijn, maar tegelijk zit er ook iets in mij dat mijn toekomstige schoonzonen op die manier wil aanspreken.”

Jouw kinderen zijn al volwassen, Mathias.

Sercu: “Ja… Plots is er die versnelling van de tijd.”

Heyneman: “Ik heb daar nu een goeie remedie tegen gevonden: diëten, en niet meer drinken. Je kunt niet geloven hoelang een dag dan duurt. Ik meen het: zodra je jezelf iets ontzegt, wordt het leven plots zo… Zo realistisch.”

Sercu: “Ha, ik begrijp wat je bedoelt. Toen ik twintig jaar geleden met roken was gestopt, dacht ik ook: my God, wat doen mensen die niet roken de hele dag?”

Mahieu: “Het is een onderwerp waar ik vaak over zit na te denken, zeker nu ik met een soort burn-out aan het judoën ben: wat als ik mezelf eens een jaar van alle externe prikkels zou afsluiten? Geen alcohol, geen internet, geen televisie, geen literatuur… Niets! Gewoon in mijn eigen hoofd leven. Alleen maar analoog contact, met mezelf en de mensen die ik graag zie.”

Heyneman: “Dat zou verschrikkelijk zijn, toch? Ik ben er alleszins niet op uit om zo met mezelf geconfronteerd te worden.” (lacht)

Sercu: “Tore vroeg onlangs aan mijn vrouw en mij of we met hem op stilteweekend willen. Enkele dagen op een afgeschermde plek, samen, maar zonder te praten. Ik hoop dat we het nog kunnen doen.”

Heyneman: “Het lijkt me ook wel iets voor jou. Als ik dat zou doen, zou ik…”

Mahieu: “...agressief worden?”

Heyneman: “Veel erger: ik zou niets mogen meenemen waarmee ik mezelf zou kunnen verwonden.”

Mahieu: “Maar dus: herbronnen, hoe doe je dat? Daar ben ik nu erg mee bezig.”

Heyneman: “Ik snap het principe van zo’n stilteweekend wel, hoor. Je wordt er knettergek van, en net dat zorgt voor de loutering. Wie winst wil boeken, moet even door de hel gaan.”

Mathias Sercu: ‘Ik weet nog dat ik, toen mijn dochter een tiener was, weleens dacht: papa hoeft niet per se álles te weten, liefje.’Beeld Humo

DE LELIJKHEID

Mathias, heeft de ziekte van Tore iets veranderd aan de manier waarop je naar jezelf kijkt?

Sercu: “Ik wist sowieso al goed wie ik was. En wat de afgelopen jaren op mijn pad is gekomen – met ook nog de dood van mijn moeder en de kankerdiagnose van mijn broer Sam – heeft er alleen maar voor gezorgd dat ik de zaken nóg scherper stel. Er is simpelweg geen tijd of ruimte meer voor bullshit. Ik kán mezelf niets meer voorliegen.”

Mahieu: “Word je daar niet heel nihilistisch van? Fuck it all?”

Sercu: “Nee, veeleer het tegendeel. Iets als Chantal schrijven voelt echt als een redding, als iets noodzakelijks. Ik heb ook geleerd om veel sneller te beslissen waar ik wel of geen energie in stop. Iets moet goed voor me zijn, het moet me deugd doen – anders begin ik er niet aan. Ze mogen mij bellen voor een fantastische rol in een prachtige film, maar als mijn tegenspeler een eikel is, zeg ik nee. Vroeger zou ik minstens eventjes getwijfeld hebben. Nu denk ik: waarom zou ik, het zou me niet gelukkig maken.

“Het voelt dubbel om dit te zeggen, een beetje wreed zelfs, maar al die ellende levert me ook iets op. Het heeft me tot een hoger bewustzijn gebracht, tot een veel intensere manier van leven. Ik zou haast zeggen dat ik het iedereen toewens, ware het niet dat ik het níémand toewens.”

Mahieu: “Ik heb eens een boek van een palliatief verpleegkundige gelezen over de gesprekken die mensen voeren wanneer ze op sterven liggen. Spijt blijkt haast altijd in hetzelfde te zitten: mensen betreuren dat ze zich te weinig om de essentie bekommerd hebben. Familie, tijd maken voor wie belangrijk voor je is, de kleine liefde van elke dag…”

Sercu: “Dat is waar ik nu mee bezig ben, ja. Nu, de dood is nooit een abstract begrip geweest in onze familie. Kobe, mijn andere broer, is palliatief verpleegkundige, en zijn lief is palliatief thuisverzorgster. En sinds de diagnose van Sam in 2012 en de dood van mijn moeder in 2013 zit het standaard in ons vocabularium: ziekte, afscheid, dood. We lopen niet weg van de lelijkheid. Nee, we práten.”

Heyneman: “Dat is al zoveel. Als je ziet hoeveel families er zijn waarin mensen al dertig jaar niet meer met elkaar praten, om redenen die ze vergeten zijn… Dat is zo treurig.”

Sercu: “Bij ons is er ook weleens onenigheid, want we hebben erg verschillende karakters. Maar we leggen onszelf zorgvuldig uit tegenover de ander, en we zeggen met een ontroerend gemak sorry. Zo blijven we dicht bij elkaar.

(Zucht) “Het zet je verdomme toch stevig met je poten op de grond. Toen J’aime la vie in première ging, was dat een monumentaal moment voor mij: een droom had een tastbare vorm gekregen. Maar wat zal ik van die avond onthouden? Dat mijn zoon mijn hand vastpakte tijdens het slot van de film. Dat we daar in het prachtige donker van die zaal zaten, omhuld door een intimiteit die nóóit bestaan zou hebben als Tore niet ziek was geworden. De rest verdampt, dát blijft.”

Chantal, VRT 1, zondag, 20.55 uur en op Streamz

© Humo