Direct naar artikelinhoud
OpinieJoachim Mergeay

De olifant in de kamer: is de omvang van de veestapel het belangrijkste probleem in de landbouw?

Joachim Mergeay - Boeren protesteren in Brussel, hier bij het Europese Parlement.Beeld Eric de Mildt - ANP

Joachim Mergeay is deeltijds professor biologie aan de KU Leuven en daarnaast ook zelfstandig boomverzorger en keuterboer. Hij schreef dit stuk in eigen naam. ‘Met meer van hetzelfde lossen we de malaise in de landbouw niet op.’

Boeren protesteren tegen het Europese landbouwbeleid. Er zijn veel analyses, veel commentaren, maar wie heeft het over de echte oorzaken? En is de grootte van de veestapel niet de olifant in de kamer van de landbouw? “De consument wil niet genoeg betalen”, zeggen alle boeren. Nou, ik wil liever ook niet 1,7 euro per liter diesel betalen, maar de OPEC heeft lak aan mijn mening. Dus hoe komt het dat de petroleumsector wel eigenhandig kan bepalen hoeveel een vat ruwe olie kost en er stinkend rijk van wordt, en de boer, die een nog belangrijker product levert, geen nagel heeft om aan zijn gat te krabben?

De landbouwsector is meer dan enkel de landbouwers. Boeren zeggen me: “Wij zijn prijsnemers, geen prijszetters.” Er zijn er anderen in die sector die wel strak bepalen wie wat betaalt voor meststoffen, zaaigoed, veevoeders en bestrijdingsmiddelen, en die er niet bepaald arm van zijn geworden. Niet iedereen in de sector is malcontent.

Het Europees landbouwbeleid is al zes decennia onafgebroken in handen van de Europese Volkspartij, hier vertegenwoordigd door cd&v, haast synoniem voor de Boerenbond en omgekeerd. Dat beleid is wel degelijk instrumenteel geweest voor de huidige welvaart in Europa. Met ‘nooit meer honger’ als motto veranderde Sicco Mansholt (1908-1995), voormalig Eurocommissaris voor Landbouw, vanaf 1958 het Europese voedselsysteem. Schaarste werd overvloed. De EU vindt ook nu landbouw erg belangrijk, en het protest gericht op ‘Brussel’ is dus best opmerkelijk. In 2021 ging 33 procent van het EU-budget naar landbouw, goed voor 56 miljard euro. In 2022 werd in België 737 miljoen euro uitgekeerd aan 37.000 landbouwbedrijven. Ook daar heb je winnaars, en wees gerust, zij blokkeerden deze week de Europese wijk niet.

Schaalvergroting

En toch vergaat het veel boeren niet goed. Waar loopt het dan fout? De prijs die de consument wil betalen? Ik hoor geleerde mensen op de radio zeggen “schaalvergroting is onafwendbaar” (vrij vertaald: “er zijn te veel boeren”), maar het is niet dat onze landbouwers niet efficiënt genoeg zijn: hun opbrengsten behoren tot de hoogste ter wereld. Schaalvergroting zal hen niet helpen om betere prijzen af te dwingen met de afnemers, de (magere) efficiëntiewinst zal vooral in de zakken van anderen verdwijnen. De reden daarvoor lijkt eenvoudig. De prijs wordt bepaald door vraag en aanbod; het aanbod is gewoon voldoende groot, het is weinig flexibel en zit op een internationale markt waarin andere landbouwers elkaars belangrijkste concurrenten zijn. Hoogtechnologische precisielandbouw, agro-ecologische landbouw en andere leuke slogans raken niet aan dat gegeven.

Intussen viert de polarisatie hoogtij: je bent blijkbaar ofwel voor de boeren of tegen de boeren. Ik ken echter niemand die een boer geen eerlijk loon gunt, die hun werk niet apprecieert. Maar met meer van hetzelfde lossen we de malaise ook niet op.

“Zonder boeren geen voedsel”, roepen de boeren, maar hun aantal neemt al vijftig jaar af, terwijl de productie toeneemt. Concurrentie doet landbouwers dus de das om. Onze economie draait op aardolie, maar zonder voedsel draait er ook niets. Dus waarom slagen de landbouwers er niet in om een eerlijke prijs te bedingen?

Anders dan olie is landbouwproductie niet eenvoudig te schalen: je kunt als melkveehouder niet even de helft van je koeien op de wacht zetten. Je kunt ook niet plotseling uitbreiden, want daar moeten grond en vergunningen tegenover staan. En van overheidswege de productie beperken, zoals de OPEC met olie doet? Wel, dan krijg je dus boerenprotesten... Landbouw lijkt zo een slang die in haar eigen staart bijt. De afnemers en toeleveranciers maken handig gebruik van dat gebrek aan flexibiliteit, en een klein beetje overproductie drukt de prijzen heel snel. Opzettelijke onderproductie is er zelden, want als jij niet op je maximumcapaciteit produceert (en dus meer verkoopt), doet een ander het wel tot de markt verzadigd is. En in een verzadigde markt zijn de prijzen laag. Meer subsidiëren, zoals we nu doen, zal dat euvel niet helpen. Dat zorgt gewoon voor meer geld in de verkeerde zakken. Subsidies zorgen immers niet voor een fundamentele oplossing van het macro-economische gegeven: het is een symptoombestrijding die het systemische probleem vertroebelt.

Gezonde ecosystemen

Willen we dan minder landbouwproductie, een kleiner areaal? De natuur snakt daarnaar, en o ja, we hebben ons net als alle andere Europese landen verbonden om tegen 2030 30 procent van België onder beschermde natuur te brengen. Heel ruim gerekend zit Vlaanderen nu aan 26 procent. Zonder aan de landbouw te raken wordt die 30 procent halen heel moeilijk. Misschien ligt daar dus een opportuniteit te wachten?

Onze landbouw is dankzij kunstmest zo efficiënt geworden dat we ons kunnen permitteren om 70 tot 80 procent van het landbouwareaal voor veevoer te gebruiken, eerder dan voor voedsel. Bovendien gebruiken we voor elke hectare (ha) landbouwgrond hier nog eens 2,5 ha grond in het buitenland, vooral voor teelt van veevoeders. Zolang vlees zo goedkoop blijft, en de milieukost van de consumptie (elders en hier) ‘gratis’ is, weet je dat er feitelijk een overproductie is. De Vlaamse rivieren zijn de vuilste van de Europese Unie. Ook dat krijgen we ‘gratis’. Dat is niet enkel de schuld van de landbouw, maar het scheelt zeker een slok op een borrel.

De globale focus op dierlijke landbouwproductie geeft aan dat we eigenlijk veel marge hebben voor minder productie, en misschien ook voor een meer concurrentiële positie voor landbouwers. Sommigen zitten daar allesbehalve op te wachten, en duwen het Europese landbouwbeleid in de andere richting. En zolang er internationaal geen gelijk speelveld is voor milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidsregels, zal er zelfs binnen de EU gehakketak blijven. Deze regels zorgen niet voor minder interne vraag, maar verstoren wel de competitie in het nadeel van onze boeren, en dat veroorzaakt ook frictie.

De milieuregels zijn er echter om een reden. Hele ecosystemen zijn miljoenen jaren geëvolueerd in een situatie waarin stikstof voor planten extreem schaars was. Die situatie is door kunstmest compleet omgekeerd, en dat zet duizenden soorten onder druk, met watervaleffecten doorheen de ecosystemen. Landbouw gaat intussen niet meer om ‘nooit meer honger’, en we moeten ons dus afvragen welke rol we voor de landbouw willen in Europa, België en Vlaanderen. We moeten daarbij een balans vinden tussen een gezond klimaat voor landbouwers, een gezond voedselsysteem én gezonde ecosystemen.

Vleesconsumptie

We eten intussen 2,5 keer meer vlees dan aanbevolen, en België (vooral Vlaanderen) exporteert jaarlijks ook nog eens 1,8 miljard kg vlees. De geproduceerde mest blijft echter hier. Verbaast het dan iemand dat we een ecologisch probleem hebben, en mogen we ons dan de vraag stellen of we baat hebben bij zo’n situatie, waarin vooral Vlaanderen de veefabriek is van Europa?

Misschien kunnen we meerdere vliegen in één klap slaan voor boeren, onze gezondheid, voor de natuur hier en elders ter wereld. We importeren nu massa’s veevoer en importeren daardoor ook veel stikstof, waaronder onze natuur kreunt. De Belgische vleesproductie dekt vijf keer onze aanbevolen vleesconsumptie. We kunnen dus met een vijfde van deze productie op een gebalanceerde manier volledig voorzien in onze eigen noden aan vlees. En zelfs als we alle veevoer in België zouden produceren en niet meer afhangen van die ecologisch vaak destructieve import, kunnen we én 100 procent zelfvoorzienend zijn in onze vleesnoden (oké, dat is iets anders dan vleeswensen), én we kunnen 20 procent van ons huidige landbouwareaal, bijna 10 procent van heel België teruggeven aan natuur, zonder aan onze productie van voedsel (niet veevoer) te raken. Intussen lossen we ‘stoemelings’ het stikstofprobleem op, want wat we niet importeren moeten we niet proberen weg te werken. Weg nood aan dure technologische foefjes als luchtwassers in stallen. Het brengt het landbouwbeleid terug naar de basis van 1958: duurzame landbouw in functie van de noden van mensen. Het is een wat simplistische rekensom, maar ze geeft aan wat er feitelijk mogelijk is als we echt iets willen oplossen. En onze vleesexport (4 miljard euro voor 1,8 miljard kg) stelt op de totale Belgische export minder dan 1 procent voor. Gezien de gigantische milieukost die met de productie gepaard gaat, zijn we dat misschien liever kwijt dan rijk?

Tot slot, een vraag die we ons allemaal moeten stellen: willen we landbouw zien als een dienst aan de maatschappij die produceert in functie van maatschappelijke noden en die daarvoor billijk vergoed wordt, of beschouwen we het als een puur economische sector die blootstaat aan marktmechanismen? Tijd om aan tafel te gaan. Niet om te eten, maar om te luisteren en te praten. Met landbouwers, natuurbeschermers, economen en politici.

We moeten een balans vinden tussen een gezond klimaat voor landbouwers, een gezond voedselsysteem én gezonde ecosystemen