Direct naar artikelinhoud
AchtergrondLandbouw

En de boer, hoe moet hij voort? Landbouwers en experts over de toekomst van onze landbouw

Tijs Boelens uit Pepingen: 'Het gebruik van landbouw als pasmunt bij handelsakkoorden moet stoppen. Dat maakt eerlijke prijzen en verduurzaming onmogelijk.'Beeld Pieter-Jan Vanstockstraeten / Ph

Dat het huidige landbouwmodel op zijn limieten botst is duidelijk, maar de weg vooruit is dat veel minder. Een brood, bloemkool of steak waar de boer goed aan verdient, zonder dat het milieu naar de knoppen gaat: hoe doen we dat? ‘Als consument win je niets bij die goedkope kipfilet.’

“Wat we nu zien is het gevolg van jarenlange opgekropte frustratie”, zegt melkveehouder Marc De Boey uit Sint-Gillis-Waas. “En het is goed dat die er eens uit kan, want veel boeren lijden niet alleen onder de lage prijzen en complexe regels, maar ook onder het gebrek aan waardering en respect. Ik hoop wel dat er dit keer écht naar onze verzuchtingen wordt geluisterd.”

Die verzuchtingen zijn divers, maar dat het als landbouwer vaak moeilijk is om het zout op je spreekwoordelijke patatten te verdienen, terwijl je tegelijk aan steeds strengere milieu-eisen moet voldoen, is een vaak terugkerende klacht. De boer is ‘prijsnemer’, zoals dat in economische termen heet: als onderste schakel in de keten, heeft hij weinig in de pap te brokken over de prijs die hij voor zijn producten krijgt. “We moeten eerlijk zijn: dat is niet makkelijk te veranderen”, zegt landbouweconoom Joris Relaes (ILVO).

Dat is namelijk eigen aan de sector. Terwijl pakweg in de auto-industrie een beperkt aantal producenten de touwtjes in handen heeft, is het in de landbouw net omgekeerd: een groot aantal boeren moet zijn producten kwijt aan een beperkt aantal voedingsbedrijven en retailers. Die hebben de macht.

Door hun producten zelf aan de man te brengen, kunnen landbouwers zelf meer controle krijgen over de prijs. Ruim vierduizend bedrijven, of ongeveer één op de vijf, doen volgens cijfers van het Agentschap Landbouw al (deels) aan korteketenverkoop.

De Boey zette in 2015 de overstap. Hij verkoopt nu de helft van zijn melk via de klassieke weg, de andere helft in een eigen hoevewinkel, ook als ijs en yoghurt. “De voldoening die je daaruit haalt, en de erkenning die je krijgt, is zoveel groter dan wanneer je anoniem aan de groothandel levert”, zegt De Boey. “En omdat mensen ons kennen en onze inspanningen om duurzaam te werken waarderen, kunnen we een betere prijs vragen.”

Kleine boeren als grootste slachtoffer

Als dat zo’n aantrekkelijke piste is, waarom doen dan niet veel meer boeren dat? Om te beginnen komt er vaak veel extra werk bij kijken, en extra regelgeving. En de doorsneeboer verzuipt nu al in beide. Ten tweede zijn niet alle producten ervoor geschikt: verse groenten en zuivel lenen zich meer tot lokale verkoop dan graan en diepvriesproducten. Tot slot is het aantal consumenten dat bereid is zelf de boer op te gaan of zich wekelijks te schikken naar wat het groentepakket schaft vooralsnog beperkt.

“Toch is er nog groeimarge”, zegt An Detelder van het Steunpunt Korte Keten. “Daarvoor moeten we die producten vooral makkelijker toegankelijk maken, bijvoorbeeld via logistieke partners in steden, want de gemotiveerde consument bereiken we nu al.”

Een (groot) deel van de boeren zal zijn waren hoe dan ook via de klassieke kanalen aan de m/v/x moeten brengen. “Het is een utopie te denken dat je met korte keten een grote stad kan voeden, laat staan de wereld”, zegt Relaes. Om ook die boeren loon naar werken te garanderen, pleiten sommigen voor een soort prijzenwaakhond, die door de keten heen toeziet op faire prijzen. “Dat is in Frankrijk al geprobeerd, zonder succes”, zegt Relaes. “Omdat je dan precies zicht nodig hebt op soms sterk variërende productiekosten, is dat in de praktijk bijna niet te doen.”

Boeren die niet willen meedraaien in de race om zo goedkoop mogelijk te produceren, moeten zich zien te onderscheiden. Sommigen doen dat bijvoorbeeld door overeenkomsten met retailers te sluiten, waarbij ze in ruil voor het naleven van door de supermarkt opgelegde productie-eisen een hogere prijs krijgen. Anderen kiezen voor een omschakeling naar biologische landbouw. Doordat de consument bereid is voor bio meer te betalen, boert de bioboer financieel vaak beter.

In het kader van de Green Deal mikt de Europese Commissie op 25 procent biolandbouw tegen 2030. In Vlaanderen zitten we momenteel aan 1,6 procent van het landbouwareaal: ook daar is dus nog wat groeimarge. Alleen doen we dat volgens Relaes beter door de vraag te stimuleren in plaats van productiedoelen vast te pinnen. Want als we meer boeren stimuleren om te investeren in de omschakeling naar bio, maar de vraag groeit niet evenredig mee, dreigt de boer de rekening te betalen. Dat gebeurde eerder al in Frankrijk, waar bioboeren hun melk tegen gewone prijzen moesten verkopen. “De Europese doelstelling spant het paard achter de wagen”, vindt Relaes.

Biolandbouw is echter geen zaligmakende oplossing, omdat er door de lagere opbrengst meer land nodig is om eenzelfde hoeveelheid voedsel te produceren. En biologisch boeren of korteketenverkoop maakt boeren niet immuun voor de steeds strengere milieunormen, integendeel. Doordat het vaker om kleinere bedrijven gaat, hebben ze vaak minder mogelijkheden om te investeren in technologische oplossingen. “Zoals de zaken nu voorliggen, moet ik straks de helft van mijn koeien wegdoen”, zegt De Boey. “Terwijl mijn kinderen net mee in het bedrijf zijn gestapt. Kleine boeren zijn vaak de grootste slachtoffers.”

De grond van de zaak

Wat alle boeren met elkaar gemeen hebben, is dat ze moeten concurreren met hun collega’s aan de andere kant van de wereld, waar niet dezelfde milieu- en dierenwelzijnsnormen gelden. Zo moeten kippenboeren momenteel wedijveren met goedkopere eieren uit Oekraïne, waar kippen in legbatterijen zitten die hier allang verboden zijn.

In het kader van vrijhandelsakkoorden staat Europa vaak toe dat landen landbouwproducten naar ons exporteren, in ruil voor toegang tot hun markt voor onze industrie. En dat wringt. “Ik hoor boeren vaak zeggen dat ze geen subsidies willen, maar een gelijk speelveld”, zegt Relaes. “Dat is nu allesbehalve het geval, omdat ecologische eisen zelden zijn opgenomen in handelsverdragen. Met de Europese Green Deal is op zich niets mis. Maar de veronderstelling dat de consument zomaar meer zal betalen voor die duurzamere producten, als er goedkopere alternatieven zijn, is wat naïef.”

Zo is er al langer onvrede over de Mercosur-deal met Argentinië, Brazilië, Paraguay en Urugay, door boeren verguisd als de ‘cows for cars’-deal. “Het gebruik van landbouw als pasmunt bij handelsakkoorden moet stoppen”, zegt akkerbouwer Tijs Boelens, die in het Pajottenland groenten en granen teelt, en het woord voert voor Boerenforum. “Dat maakt eerlijke prijzen en een verduurzaming van de landbouw onmogelijk.”

Over hoe die verduurzaming er precies moet uitzien, daarover lopen de meningen uiteen. Voor Arne Vasterhaeghe, die biologische groenteteelt combineert met rundvee- en kippenhouderij, is het duidelijk. “Met een transitie naar meer grondgebonden landbouw lossen we veel problemen op”, zegt Vasterhaeghe, die zelf het voeder voor zijn dieren teelt en hun mest op zijn eigen land kwijt kan.

Vooral vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw verloor die grondgebonden landbouw aan belang. Goedkoop ingevoerd veevoeder, met onder meer soja uit Zuid-Amerika, maakte het mogelijk om veel meer dieren te houden. Vlaanderen telt nu zo'n 1,5 miljoen runderen, 5,4 miljoen varkens en 45 miljoen kippen. We produceren bijna anderhalf keer zoveel rundvlees en ruim twee keer zoveel varkens- en kippenvlees als wat we zelf consumeren.“We importeren veevoeder, en blijven zitten met de mest en milieuproblemen”, zegt Vasterhaeghe. “Ergens onderweg zijn we vergeten dat grond de basis van de landbouw is.”

Ook volgens bio-econome Tessa Avermaete (KU Leuven) ligt daar het kalf gebonden. “Met technologische oplossingen alleen komen we er niet” zegt Avermaete. “Zonder drastische reductie van onze veestapel krijgen we onze milieuproblemen niet opgelost.” Dat betekent volgens Avermaete zeker niet dat we terug moeten naar de boerderij van weleer. “Je kan kringlopen ook regionaal sluiten. Maar dat de import van voeder van aan de andere kant van de wereld op zijn limieten botst, is wel duidelijk.”

Marc De Boey uit Sint- Gillis-Waas: 'Zoals de zaken er nu voorliggen, moet ik straks de helft van mijn koeien wegdoen.'Beeld Wouter Van Vooren

Ruimtelijke ordening

De uitdaging om landbouw en natuur te verzoenen is in Vlaanderen nog groter als gevolg van onze ruimtelijke ordening, of beter: het gebrek eraan. Dat zoveel landbouwbedrijven worstelen met hun impact op natuur, komt deels ook doordat landbouw- en natuurgebied kriskras door elkaar liggen. Een groot deel van onze waardevolle natuur bestaat bovendien uit gebiedjes van slechts enkele hectaren, waar kwetsbare soorten sowieso al naar adem happen.

Onderzoekers aan de KU Leuven stellen daarom al langer voor om na te denken over een zogenaamd driecompartimentenlandschap. Het landschap is dan opgedeeld in zones voor natuur en voor duurzame intensieve landbouw, met meer extensieve landbouw als buffer tussen beide. Dat is een ingrijpend voorstel, want het impliceert dat niet elk type productie zomaar overal kan en dus raken aan de vrijheid van landbouwers. Maar als het goed is, zorgt het wel voor meer duidelijkheid en ademruimte voor de overblijvers. “Net als een afbouw van de veestapel zonder dat het een bloedbad wordt, is dat een werk van lange adem”, zegt Avermaete. “Maar de kop nog langer in het zand steken voor de huidige structurele problemen in de sector, is geen optie.”

Is er dan op korte termijn niets dat de boeren kan helpen? Toch wel. Ook de hoge grondprijzen spelen de boeren parten. Relaes wijst erop dat lokale overheden, OCMW’s en kerkbesturen vaak nog veel landbouwgrond bezitten. In Oost-Vlaanderen gaat het bijvoorbeeld om 10 procent van het landbouwareaal, bleek uit ILVO-onderzoek. Dat het Gentse OCMW landbouwgrond aan ondernemer Fernand Huts wilde verkopen, zette bij boeren kwaad bloed. “Die gronden niet voor snel gewin op de markt gooien, is een quick win die landbouwers grond oplevert tegen een schappelijke prijs”, zegt Relaes.

Wat in elk geval géén oplossing is, is de bij de protesten vaak verguisde Europese vergroeningseisen terugschroeven, vindt Sara Van Dyck van Bioforum, dat de belangen van de biosector behartigt. “We moeten er wel voor zorgen dat boeren die willen verduurzamen daar op een correcte manier voor worden vergoed, door bijvoorbeeld de Europese landbouwsubsidies anders te verdelen”, zegt Van Dyck . “Maar milieuproblemen verdwijnen niet door ze te negeren.”

Stikstof als voorspel

“Wat ontbreekt, is een duidelijk verhaal, een visie op welke landbouw en welk voedselsysteem we willen”, zegt landbouwsocioloog Joost Dessein (UGent). Dat klinkt misschien wat wollig, maar hoeft het niet te zijn. “Met hoeveel procent willen we de vleesconsumptie en -productie verminderen tegen pakweg 2040? Met hoeveel procent willen we voedselverspilling terugdringen? Daar kan je concrete doelen aan koppelen.”

Na de Tweede Wereldoorlog was de marsrichting wél duidelijk. Klimaatverandering en milieuproblemen waren nog geen issue. Onder het motto ‘nooit meer honger’ legde Eurocommissaris voor Landbouw Sicco Mansholt de klemtoon op productiviteit en hoge opbrengsten.

Nu de gevolgen daarvan zich laten voelen, is het duidelijk dat de accenten elders moeten liggen. “Maar een duidelijk en wervend toekomstbeeld hebben onze politici niet”, stelt Dessein vast. “En dan is het moeilijk beleid te voeren. Wat je dan krijgt is symptoombestrijding, zoals de stikstofuitstoot te lijf gaan met luchtwassers. Terwijl het stikstofprobleem nog maar het voorspel is. Waterkwaliteit, klimaat, biodiversiteit...er komen nog zoveel problemen op ons af die een omslag van het systeem vergen.”

Dessein pleit voor een herwaardering van en meer respect voor voedsel. Die is nodig om de consument mee krijgen. De gemiddelde Belg geeft vandaag zo’n 14 procent van het gezinsbudget uit aan voedsel, blijkt uit data van landbouwhistoricus Yves Segers (KU Leuven). In 1980 was dat nog 20 procent, in 1950 40 procent. Het lijkt misschien alsof de consument de grote winnaar is in dit verhaal. Die koopt immers voedsel voor een prikje. Maar dat is een misvatting, vindt Dessein. “Ook de consument is niet gebaat bij die goedkope kipfilet.” Want wat we niet aan de kassa betalen, betalen we wel achteraf, om de milieu- en gezondheidsproblemen die het gevolg zijn van niet-duurzame productie op te lossen.

“Wat we nodig hebben, is beleid met ballen”, zegt Dessein. “Zoals ze te vervuilende auto’s uit stadscentra weren, zouden politici er ook voor moeten zorgen dat niet-duurzame producten niet in de winkel liggen, of op zijn minst niet de goedkoopste optie zijn. Eigenlijk zouden burgers samen met de boeren op straat moeten komen om dat te eisen.”

‘Het stikstofprobleem is nog maar het voorspel. Waterkwaliteit, klimaat, biodiversiteit... Er komen nog zoveel problemen op ons af die een omslag van het systeem vergen’
Joost Dessein (UGent)Landbouwsocioloog