Direct naar artikelinhoud
De gedachteBart Eeckhout

De discussie over de 32-urenweek legt vooral de groeiende kloof bloot tussen hoogproductieve en laagproductieve jobs

‘Dit debat verdient wel degelijk meer dan enkel voorspelbare verontwaardiging’, schrijft hoofdcommentator Bart Eeckhout.Beeld Eva Beeusaert/Hollandse Hoogte/Dolph Cantrijn

Arbeidstijdverkorting, zoals de PS voorstelt, zit er niet meteen in, denkt hoofdcommentator Bart Eeckhout. Toch verdient dit een debat.

Jazeker, het PS-voorstel over de invoering van een 32-urige werkweek is een wensdroom voor de eigen achterban en een op korte termijn onrealistische provocatie. Maar dat is, pakweg, de confederale ambitie van N-VA ook. Als daar ernstig over gedebatteerd mag worden, dan ook over een kwestie die veel mensen wel degelijk aanbelangt. Want de discussie legt vooral de groeiende kloof bloot tussen hoogproductieve jobs, voor werknemers met een langer opgeleid profiel, en laagproductieve jobs. Die zitten veeleer aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Voor de eerste groep, de zogenaamde ‘kenniswerkers’, is precieze arbeidstijd amper nog een punt van discussie. Hun arbeidsprestatie wordt afgemeten aan het bereikte resultaat, uitgedrukt in het behalen van vooropgestelde doelstellingen of ‘targets’. De druk is hoog om die prioriteiten zo snel mogelijk rond te krijgen en de eigen productiviteit dus te verhogen. In ruil krijgt dit type werknemer wat vrijheid om de werkuren flexibel te organiseren of vaker van thuis uit te werken.

Bij werknemers in laagproductieve sectoren is die vrijheid er niet. Het is lastig om thuiswerk te eisen als je aan de kassa van de supermarkt zit, pakjes in distributiehallen moet verstouwen of een schakel bent aan de fabrieksband. Voor deze groep werknemers is ‘arbeidstijd’ nog altijd een vaststaand, weinig flexibel onderdeel van het werk. Dat beperkt dus ook de mogelijkheden om werk en privéleven beter in balans te krijgen. Minder arbeidstijd zonder loonverlies kan dan wel degelijk een legitieme eis in sociale onderhandelingen zijn.

Eenvoudig wordt dat wel niet. De economische argumenten tegen de 32-urenweek zijn sterk. Minder werktijd voor hetzelfde loon betekent dat dat werk duurder wordt. Dat ligt lastig in een land waar arbeid sowieso al redelijk duur is en in een industriële context waarin bedrijven vrij makkelijk kunnen schuiven met arbeidsplaatsen naar goedkopere locaties. Het ligt ook lastig in een land waarin een overheid geen enkele budgettaire marge heeft om de stijgende loonkosten voor bedrijven te compenseren.

Ook rekenen op toekomstige productiviteitswinst is lastig, want die groei is eigenlijk al gereserveerd om de oplopende vergrijzingskosten enigszins betaalbaar te houden. Daarbij blijft de impact van de opkomende digitale revolutie onbekend. Bijna honderd jaar geleden droomde de bekende Britse econoom John Maynard Keynes ervan dat technologische vooruitgang ons naar een 15-urige werkweek zou opstuwen. Zo ver zijn we nog lang niet, en het is nogal voorbarig om er nu al op te rekenen.

Dus neen, op korte termijn zit collectieve arbeidstijdverkorting er niet meteen in. Toch is het iets te makkelijk om dit debat te smoren vanuit het exclusieve standpunt van economische groepen waar ‘tijd’ al redelijk flexibel wordt ingedeeld. Dit debat verdient wel degelijk meer dan enkel voorspelbare verontwaardiging. Ook bij andere werkenden is de spanning tussen werk en privéleven vaak een pijnpunt. Ook zij verdienen een ernstig debat over de verhouding tussen langer werken, harder werken en werkbaar werken.