Het percentage vroegtijdige schoolverlaters steeg tussen de schooljaren 2014-2015 en 2018-2019 van 9,7 naar 12,1 procent. Tijdens het eerste coronajaar (2019-2020) zakte dat percentage naar 9,4 procent. In 2020-2021 steeg het percentage vroegtijdige schoolverlaters naar 12 procent en in 2021-2022 naar 14,1 procent.

In het schooljaar 2021-2022 verliet in het algemeen secundair onderwijs (aso) 3,6 procent van de leerlingen vroegtijdig de schoolbanken, in het technisch secundair onderwijs (tso) 10,7 procent. In het kunstsecundair onderwijs (kso) en het beroepssecundair onderwijs (bso) ging het om respectievelijk 12,9 en 22,7 procent. Aan de Centra voor Deeltijds Onderwijs (dbso) verliet 59,2 procent van de jongeren het onderwijs vroegtijdig.

Slechts 1,8 procent van de jongeren zonder schoolse achterstand verliet in 2021-2022 de schoolbanken zonder diploma. Bij jongeren met 1 jaar schoolse achterstand verliet 21,2 procent vroegtijdig de schoolbanken. De kans op vroegtijdig schoolverlaten neemt sterk toe met elk bijkomend jaar schoolse achterstand.

Exact 17,3 procent van de jongens verliet in 2021-2022 vroegtijdig de schoolbanken tegenover 10,7 procent van de meisjes. Bij jongeren die thuis met geen enkel gezinslid Nederlands spreken, lag de kans op vroegtijdig schoolverlaten in 2021-2022 meer dan drie keer hoger dan bij jongeren die thuis uitsluitend Nederlands spreken (respectievelijk 27,2 en 8,5 procent).

Bij jongeren waarvan de moeder een diploma hoger onderwijs heeft, verliet 5,4 procent vroegtijdig de schoolbanken. Bij jongeren waarvan de moeder het lager onderwijs niet heeft afgewerkt, liep dat op tot 35,3 procent.