© BELGA

Vlaming deelt pakkende getuigenis over hoe hij uit de kast kwam: “De tranen rolden over mijn wangen”

Het nieuws over de beledigende postkaart die radiopresentator en homo Tom De Cock kreeg van een moeder, heeft heel wat losgemaakt in de holebigemeenschap. Antwerpenaar Bram Dhooghe deelde op Facebook een pakkende getuigenis van zijn angst om zich te outen als homo. “Ik herinner me hoe ik mezelf al huilend in slaap wiegde, mezelf sussend dat het morgen over zou gaan.” Hieronder leest u de integrale tekst die hij op Facebook plaatste.

redactie

Weet je nog hoe het voelde om uit de kast te komen?

Ik was een jongen van 12 toen ik voor het eerst besefte dat ik ‘anders’ was. Ik was verliefd op een jongen. Nee, dat kon niet. Ik wou niet anders zijn. Ik wou helemaal geen homo zijn. Ik herinner me hoe ik mezelf al huilend in slaap wiegde, mezelf sussend dat het morgen over zou gaan. Het was de gekraste 78 toeren-plaat in mijn hoofd: “Je bent geen homo. Je bent het niet.”

Ik herinner me de angst dat iemand het te weten zou komen. Ik herinner me hoe ik lachte wanneer een jongen uit de klas ‘vuile homo’ of ‘janet’ naar de oren geslingerd kreeg. Ik moest wel. Ik herinner me hoe ik zweeg.

Ik was 15 toen ik voor het eerst, kijkend in de badkamerspiegel, mezelf aankeek en zei: “je bent homo”. Ik had mezelf ervan verzekerd dat mijn ouders in geen mijlen te bespeuren waren. Better be safe than sorry. De tranen rolden over mijn wangen. Ik was homo. Opnieuw zweeg ik.

Een jaar later besloot ik uit de kast te komen. Het had me maanden van overtuigingskracht en doorzettingsvermogen gekost om de stap te zetten. “Het komt wel goed,” zei ik. Wat als iemand uit de klas het aan mijn ouders zou vertellen? Ontkennen was nog altijd een optie. Wat als niemand nog tegen me wou praten? Dan was dat maar zo. Het moment dat ik had uitgekozen, was ideaal. Een groepsles met externe begeleiders over - jawel - holebiseksualiteit. Ik voelde het bloed door mijn aderen stromen. Na een filmpje ter inleiding schoof ik wat op mijn stoel en rechtte mijn rug. Ik was er klaar voor. De begeleider vroeg of iemand iets wou vertellen over wat we net hadden gezien. Nog voor mijn hand de lucht in kon, nam een jongen uit de klas het woord. “Walgelijk. Vuil. Degoutant. Ik snap niet dat mensen zo vies kunnen zijn.” Soortgelijke opmerkingen volgden in sneltempo. Wie het niet eens was met de afkeuringen reageerde niet of heel voorzichtig. Mijn schouders en rug zakten in elkaar. Ik zweeg.

Enkele weken later was het me gelukt. Maar enkel in schoolverband. Voor de reacties elders was de angst nog te groot. Ik herinner me elk briefje dat stiekem op mijn rug werd geplakt, elke opmerking, elk duwtje, elke lach, elk briefje dat tijdens de pauze in mijn pennenzak werd gedropt. Ridder van de bruine dreef, janet, roze trut, vieze homo, vuilerik, gaylord en ga zo maar door. Ik herinner me hoe iemand mij - ‘de janet vooraan de klas’ - tijdens de les wetenschappen vergeleek met een mongool. En ik zweeg. En ‘s avonds huilde ik.

Ik herinner me de angst voor de reactie van mijn ouders. Ik dacht dat ik hen zou teleurstellen. Dat ik hen ongelukkig zou maken. Hun kind was plots anders. Daar hadden ze vast niet voor getekend. En wat met mijn grootouders? Zouden ze nog wel van me houden? Zouden ze me nog aanvaarden? En ik zweeg.

Een jaar later stuurde ik een mail naar mijn vader en moeder. Het zou me anders niet zijn gelukt. Hij schrok. Zij probeerde me gerust te stellen. En toen kwamen mijn grootouders het te weten. Niet door mijn toedoen, maar via iemand anders. Ik herinner me hoe mijn ene grootvader huilend aan de marmeren tafel in de woonkamer zat. Hoe iedereen recht had op zijn tranen en ik daar de oorzaak van bleek te zijn. En ik zweeg.

‘s Avonds rinkelde de telefoon. Mijn andere grootvader. Ik twijfelde of ik wel zou opnemen. De moed zakte me in de schoenen. Met een trillende stem nam ik op. Misschien belde hij voor iets helemaal anders. Uiteraard niet. Hij wist het. “Wij zien jou graag”, klonk het. Hij herhaalde het nog een keer. “Wij zien jou graag. Wij willen dat je gelukkig bent. Dat is het belangrijkste. Jij bent jij. Jij bent normaal. En wie je niet respecteert, is dat niet.” Ik huilde. Na een kort gesprek nam ik afscheid en verbrak ik de verbinding. En ik zweeg.

Daarna werd het makkelijker. Je omringt je met een kring van vrienden en kennissen die je aanvaarden. Mensen die niet nadenken over wie je bent en van wie je houdt. Dat maakt toch niets uit. Ik vergat de angst. Ik vergat de tranen.

Tot die keer dat iemand me op straat uitschold voor ‘janet’, of het moment dat een man me vlak in het gezicht spuwde, en die nacht dat ik in elkaar getimmerd werd op weg naar een vriendin in Brussel. Salle PD. Ik wist het weer. Ik herinnerde me de angst.

Vanavond las ik op Deredactie.be hoe een radiopresentator een homofobe brief toegestuurd kreeg na het schrijven van een opiniestuk. “Blijf met uw vuile poten van onze kinderen af.”

Ja, ik weet nog precies hoe het voelde om uit de kast te komen. Bij het lezen ervan denk ik aan dat kind van 12 dat nog in die kast zit, aan die jongen van 15 die zichzelf in de spiegel voor het eerst homo noemt, aan die jongen van 16 die zichzelf probeert te overtuigen om uit de kast te komen. En ik zwijg niet meer. Tegen hen zeg ik: Ik zie jou graag. Ik wil dat je gelukkig bent. Dat is het belangrijkste. Jij bent jij. Jij bent normaal. En wie je niet respecteert, is dat niet.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Beste van Plus

Lees meer