17 – 23 mei 1917:  Verenigde Staten voeren dienstplicht in

De Verenigde Staten voeren de dienstplicht in, Canada overweegt het, steeds meer havens moeten sluiten wegens het mijnengevaar, Brusselse burgemeesters bestraft, ....

De Amerikaanse president Wilson heeft een wet ondertekend die de dienstplicht in de Verenigde Staten invoert.

Op dit moment telt het federale (land)leger van de VS 121.000 man, heel wat minder dan het Belgische leger! Daarbij kunnen nog wel de 161.000 man nationale garde van de afzonderlijke staten worden gevoegd.

Wilson rekende eerst op een vrijwilligersleger, maar in de anderhalve maand na de Amerikaanse oorlogsverklaring aan Duitsland meldden zich amper 73.000 vrijwilligers, terwijl men zeker een miljoen militairen wil rekruteren. Daarop besliste de regering de dienstplicht in te voeren.

Alle Amerikaanse mannen tussen 21 en 31 jaar kunnen worden opgeroepen. Wie een echtgenote en/of kinderen ten laste heeft, is dienstplichtig maar wordt voorlopig in de reserve geplaatst. Vaders van behoeftige gezinnen kunnen helemaal worden vrijgesteld.

Wie werkt in een bedrijf dat belangrijk is voor de oorlogsvoering, moet ook niet meteen onder de wapens. Vrijstellingen zijn er voor onder meer ambtenaren en geestelijken.

De Duitse keizer is opgetogen als hij hoort dat er stemmen zijn in het Congres tegen de invoering van de dienstplicht (links), maar het angstzweet breekt hem uit als hij verneemt dat het toch zo ver is. Karikaturen van Bob Satterfield in The Tacoma Times ( 5 en 12 mei 1917, Library of Congress)

Dienstplichtigen moeten zich vanaf 5 juni laten registeren. De eigenlijke rekruten worden door loting aangeduid. Tegen september zouden er een half miljoen man moeten ingelijfd zijn.

Het Amerikaanse Congres heeft de dienstplichtwet zonder veel problemen goedgekeurd. Wel was er bezwaar dat ook zwarte Amerikanen onder de wapens moeten. Tevergeefs eisten enkele zuidelijke congresleden die bekend zijn om hun racisme dat zwarten geen militaire training mogen krijgen. Er zouden wel aparte eenheden voor blank en zwart komen.

De Amerikaanse regering heeft intussen beslist een expeditiekorps naar Frankrijk te sturen. Het bevel daartoe komt in handen van generaal Joseph J. Pershing, die eerder de strafexpeditie tegen Pancho Villa in Mexico leidde.

Verwacht wordt dat het korps pas volgend jaar in actie zal kunnen treden. Alles moet nog gebeuren: rekrutering, training, bewapening, uitrusting…

Links generaal Joseph Pershing, rechts kolonel Theodore Roosevelt.

Algemeen was verwacht dat de vroegere president Theodore Roosevelt, de voorganger van president Roosevelt, het expeditiekorps zou leiden. Met instemming van het Congres was hij na de oorlogsverklaring begonnen met het rekruteren van vier divisies vrijwilligers om naar Europa te sturen. Maar zijn opvolger Wilson doorkruist nu die plannen.

Ook Canada wil dienstplicht invoeren

De Canadese regering wil de dienstplicht mogelijk maken. Dat heeft eerste minister Robert Borden bekendgemaakt precies op de dag – 18 mei – dat de Amerikaanse dienstplichtwet ondertekend werd.

Tot nu toe had Borden altijd beloofd dat de Canadezen nooit verplicht onder de wapens moeten. Maar het huidige systeem van vrijwilligers is onvoldoende om de verliezen aan het front in Europa aan te vullen. Dat bleek al tijdens de slag van de Somme.

Vorige maand telden de Canadese divisies liefst 24.000 doden, gewonden en vermisten, waarvan bijna de helft door de succesvolle aanval bij Vimy. Dat is meer dan in welke oorlogsmaand ook. Diezelfde maand april werden amper 4.761 Canadese vrijwilligers gerekruteerd, het laagste aantal sinds het begin van de oorlog.

Het enige alternatief zou zijn de Canadese troepensterkte in Europa te verminderen. Daar wil de Canadese legerleiding niet van weten. De regeringen van het Verenigd Koninkrijk en de andere Britse dominions zetten Borden onder zware druk.

Eerste minister Robert Borden spreekt Canadese troepen toe, augustus 1918

In totaal hebben zich sinds het begin van de oorlog zowat 400.000 vrijwilligers gemeld, terwijl de regering er vorig jaar alleen al een half miljoen wilde hebben. Bovendien zijn minder dan de helft van alle vrijwilligers in Canada geboren. Zowat evenveel zijn immigranten uit het Verenigd Koninkrijk.

De Franstalige Canadezen, die 28% van de bevolking vormen, leveren nog geen 5% van alle vrijwilligers. Dat zorgt weer voor wrevel bij de Engelstalige Canadezen. Maar de meeste Franstaligen voelen zich niet geroepen om te gaan vechten voor het Britse Rijk.

Verwacht wordt dat de invoering van de dienstplicht veel tegenstand zal ondervinden. De liberale oppositie is daarover verdeeld, omdat ze veel aanhang heeft in de Franstalige provincie Québec.

Betoging tegen de invoering van de dienstplicht in Montréal op 17 mei 1917 (McCord Museum, ANC-C6859)

Burgemeesters veroordeeld

De waarnemende burgemeester van Brussel, Maurice Lemonnier, is door een Duitse militaire rechtbank veroordeeld tot 12 maanden opsluiting in een Duitse vesting. De burgemeester van Watermaal-Bosvoorde, Jean-Henri Delleur, krijgt negen maanden.

Lemonnier en Delleur weigerden een Duits bevel uit te voeren om alle prikkeldraad op het grondgebied van hun gemeente op te halen en aan de Duitsers te leveren.

Ze hebben hun weigering uitvoerig gemotiveerd en daarvoor beroep gedaan op een hoogleraar rechten. Het mocht niet baten. Lemonnier krijgt een zwaardere straf omdat hij als burgemeester van de hoofdstad een slecht voorbeeld heeft gegeven.

Andere burgemeesters, die het bevel wel hadden uitgevoerd, hebben de Duitse gouverneur-generaal laten weten dat ze dezelfde bezwaren hadden als hun veroordeelde collega’s.

Lemonnier vervangt sinds september 1914 de officiële Brusselse burgemeester Adolphe Max, die sindsdien in Duitsland is opgesloten.

De Brusselse schepen Émile Jacqmain, die net een gevangenis van dertig dagen heeft uitgezeten, is meteen na zijn vrijlating naar Duitsland gevoerd. Hij wordt geïnterneerd in het slot Celle, waar Max ook gezeten heeft.

De onverzadigbare honger naar grondstoffen en voedsel van de Duitse bezetter. Karikatuur uit de Collectie Keym, Stadsarchief Brussel.

De Broqueville belooft Vlaamse hogeschool

De Belgische regeringsleider Charles de Broqueville belooft de Vlamingen dat ze hun Vlaamse hogeschool zullen krijgen als België bevrijd is.

Hij deed dat in een interview in De Legerbode en Le Courrier de l’Armée, twee bladen die door het Belgisch leger worden verspreid onder de troepen.

De Broqueville noemt de bestuurlijke scheiding en de Vervlaamste universiteit van Gent “Duitse maneuvers” die bedoeld zijn om de Belgische eenheid te breken. Hij zegt echter dat die het patriotisme van de Vlamingen niet aan het wankelen zullen brengen.

'Le Courier de l'Armée' van 19 mei 1917

Wat de eisen over het gebruik van het Vlaams in het leger betreft, zegt de kabinetsleider dat er in 1913 een taalwet is goedgekeurd die aan die eisen tegemoetkomt. De oorlog heeft verhinderd dat die wet volledig kan worden toegepast.

De premier gaf ook commentaar over de cijfers die de activistische pers - onder Duitse inspiratie - geeft over de taalverhoudingen in het leger: 80% Vlaamse soldaten en 65% Waalse officieren. Hij zegt dat de juiste percentages niet bekend zijn.

Baron de Broqueville is een katholieke Franstalige aristocraat uit de Antwerpse Noorderkempen. Binnen de regering wordt hij als pro-Vlaams beschouwd.

In het midden Charles de Broqueville, rechts van hem staat prins, later koning, Leopold (Archief Koninklijk Paleis)

Moordenaar Duitse soldaat gezocht

Het Duitse militaire bestuur van Oudenaarde looft een beloning uit van 3.000 mark voor wie helpt Josef Van de Steene aan te houden. De man, een wielrenner uit Gentbrugge, zou begin mei in Eke bij de Schelde een Duitse soldaat vermoord hebben, samen met een man die wel al aangehouden is.

Het is niet het eerste incident. Begin april is bij Ninove ook een Duitse soldaat vermoord. De Duitse militaire overheid waarschuwt de gemeenten dat ze mee gestraft zullen worden als er nog 'gewelddaden en laffe sluipmoorden' op militairen gepleegd worden (Tekstaffiches Beeldbank Gent) .

Britse en Franse havens sluiten wegens mijnengevaar

In Frankrijk worden de havens van St-Nazaire, Brest en Cherbourg tijdelijk gesloten wegens het toenemende gevaar voor zeemijnen. In Groot-Brittannië gaan de havens van Lowesstoft en Norwich dicht. In totaal zijn al 14 Britse havens wegens mijnengevaar gesloten.

De autoriteiten nemen geen risico: als er meldingen zijn van zeemijnen in de buurt van een haven, dan gaat die haven dicht voor het normale scheepvaartverkeer.

De laatste tijd zijn de Duitse U-boten zeer actief in het leggen van zeemijnen in de buurt van havens.

Ook in de Middellandse Zee vormen zeemijnen een steeds groter gevaar. De bemanning van een gestrand, Brits transportschip, dat op een zeemijn is gelopen, probeert langs touwen en al zwemmend aan land te raken, ergens aan de Adriatische kust (Le Miroir, april 1917)

In februari liep de Britse oceaanreus Celtic van de White Star Line tegen een mijn. 17 mensen kwamen om, maar het gehavende schip kon naar een haven worden gesleept.

In april werd een ander passagiersschip, de Lapland van de Red Star Line, getroffen door een mijn, maar wist Liverpool te bereiken, zonder dat er slachtoffers waren.

Overigens heeft de Britse Royal Navy tienduizenden mijnen geplaatst in de Noordzee en het Nauw van Calais om Duitse aanvallen te weren.

De bemanning van een gespecialiseerd schip van de Italiaanse marine haalt bij de kust een zeemijn uit het water (Le Miroir, april 1917)

Hongaarse premier neemt ontslag

Graaf István Tisza heeft zijn ontslag ingediend als minister-president van Hongarije. Tisza (56), regeerde sinds 1913 over het Hongaarse deel van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. Hij behoorde tot de protestantse landadel.

In tegendeel tot het Oostenrijkse deel, waar het parlement geschorst is sinds het begin van de oorlog, regeerde Tisza met een parlementaire meerderheid. Hij wilde ook niet dat het leger vanwege de oorlog meer macht in Hongarije kreeg.

Overigens mag slechts 1/10e van de Hongaarse bevolking stemmen. De zeer conservatieve premier wilde daar geen verandering in brengen. Hij wilde wel meer rechten geven aan grote niet-Hongaarse minderheden in het land omdat zijn partij voor een deel op die minderheden steunt.

De roep om democratische hervormingen is echter groot en ook de nieuwe keizer-koning Karel is daar voorstander van. Daarom stapt Tisza op als premier.

Het was Oostenrijk-Hongarije die in 1914 de oorlog begon. Tisza was daar geen voorstander van, maar hij heeft alle oorlogsinspanningen loyaal gesteund.

István Tisza was ook kolonel in Het Oostenrijks-Hongaarse leger en nam na zijn ontslag als premier opnieuw dienst (Oostenrijkse Nationale Bibliotheek)

Steeds meer landen breken met Duitsland

Honduras heeft op 17 mei zijn de diplomatieke betrekkingen met Duitsland stopgezet. Nicaragua volgde de dag daarop. Beide staten uit Midden-Amerika staan onder grote invloed van Washington.

Sinds begin dit jaar hebben al tien landen hun relaties met Berlijn verbroken. Drie ervan doen ook al aan de oorlog mee, waaronder de Verenigde Staten.

China stapt nu toch niet in de oorlog

In China is maarschalk Tuan Chi-jui ontslagen als premier. Tuan Chi-jui wil dat China aan Geallieerde zijde deelneemt aan de oorlog. Volgens hem kan het land daar alleen voordeel uit halen. Maar in het parlement vond hij geen meerderheid daarvoor.

Voor president Li Yuan-hung, zelf geen voorstander van oorlogsdeelname, was dat een aanleiding om hem te doen opstappen. Generaal Li Yuan-hung volgde vorig jaar de overleden president Yuan Shi-kai op met de steun van Tuan, die zelf een mogelijke opvolger was. Tuan verkoos premier te worden onder de vrij zwakke Li.

Li heeft nu de zeer gerespecteerde oude diplomaat Wu Ting-fang als waarnemend premier aangesteld.

De Chinese president, generaal Li Yuan-hung

Foto's van de Duitse consessie in de Noord-Chinese stad Tianjin die op 16 maart 1917 door Chinese troepen werd ingenomen, op de dag dat China zijn diplomatieke relaties met Duitsland had verbroken (Le Miroir, mei 1917)

Oog om oog, ....

Met duidelijke tevredenheid toont de Parijse krant Excelsior op 17 mei de foto van een verwoest Duits oorlogsmonument op de begraafplaats van het stadje Chauny. Het stadje ligt in het gebied dat de Duitsers onlangs hebben opgegeven om zich terug te trekken achter de Hindenburglinie.

Het 'zware en lekijke' monument, en nog meer andere, is door het Franse leger opgeblazen. Geheel terecht vindt de krant, want de Duitsers hebben zich schuldig gemaakt aan grafschenderij en op veel begraafplaatsen de bomen omgehakt, behalve die die schaduw gaven aan hun monumenten en graven.

De graven van Duitse soldaten hebben de Fransen wel ongemoeid gelaten.

(Bnf, Gallica)

Meest gelezen