Direct naar artikelinhoud
ColumnKoen Schoors

Een succesvol industrieel beleid bestaat niet uit het blind gooien van extra geld

Koen Schoors over Van Hool.Beeld Thomas Sweertvaegher/ Photo News

Koen Schoors (UGent) is econoom en hoogleraar. Zijn column verschijnt vierwekelijks.

Industrieel beleid betekent dat de overheid bepaalde sectoren of regio’s ondersteunt om hun ontwikkeling te stimuleren. Dat kan door uitgewerkte ondersteuningstrajecten, waarborgen, rechtstreekse subsidies, speciale fiscale regimes, en afscherming van de markt door regelgevende barrières of importheffingen. België en Vlaanderen hebben een lange traditie van industrieel beleid ten voordele van bepaalde regio’s en sectoren, maar dat is niet altijd een onverdeeld succes gebleken. Industrieel beleid bereikt niet altijd op de beste manier zijn doel (inefficiëntie) en bereikt soms zijn doel al helemaal niet (ineffectiviteit).

Offensief industrieel beleid streeft naar het creëren van nieuwe competenties en het ontwikkelen van nieuwe speerpuntsectoren. Naast een aantal mislukkingen zijn er ook duidelijke succesverhalen, zoals de biotechsector, groene energie, en de digitale diensteneconomie. Misschien is het niet altijd efficiënt, maar het lijkt redelijk effectief. Bij defensief industrieel beleid dat zich richt op het behouden van bestaande industrieën zijn er helaas vooral mislukkingen te melden. De gefaalde reddingen van de steenkoolmijnen in het Luikse bekken en Limburg, de Waalse staalsector, de scheepsbouw, en de sector van confectietextiel zijn slechts bekende voorbeelden. We hebben veel geïnvesteerd in hun overleven om uiteindelijk vast te stellen dat het allemaal voor niets is geweest. Inefficiënt en niet doeltreffend.

Bij defensief industrieel beleid dat zich richt op het behouden van bestaande industrieën zijn er helaas vooral mislukkingen te melden

Offensief industrieel beleid werkt het best wanneer het een marktfaling corrigeert. Bij complementaire technologische doorbraken kan de markt de ontwikkeling niet financieren omwille van het kip-en-eiprobleem. Op grote schaal geproduceerde offshore windenergie is goedkoop op voorwaarde dat er voldoende extra distributiecapaciteit is, en vice versa. Elektrische auto’s zijn al een eeuw de goedkoopste en milieuvriendelijkste technologie per gereden kilometer op voorwaarde dat er genoeg laadpunten en groene energie zijn, en vice versa. Waterstof voor industriële processen is een uitstekend idee op voorwaarde dat iemand de benodigde waterstof produceert en transporteert, en vice versa.

Een helder offensief industrieel beleid zorgt voor de cruciale coördinatie om het kip en ei op te lossen, zodat de risico’s voor iedereen dalen en de bal aan het rollen gaat. China heeft dat beter begrepen dan wie ook en legde daarmee de basis voor een aantal opvallende succesverhalen, zoals elektrische bussen.

Maar de markt is wel goed in staat om bestaande bedrijven met een lange geschiedenis en bekende kostenbasis te beoordelen op hun levensvatbaarheid. Defensief industrieel beleid dat die marktuitkomst probeert te corrigeren is slechts duur betaald uitstel van het onvermijdelijke, tenzij het erin slaagt de internationale competitiviteit van de betrokken bedrijven of industrieën structureel te verhogen. Zuiver uitstel van sanering had misschien zin toen de werkloosheid torenhoog was, maar wordt zinloos bij een tekort aan goede technische werknemers. Het is geen efficiënt gebruik van middelen en het mist zijn doel.

Daarnaast is de tijd van de naïeve globalisering voorbij. We willen voor strategische technologieën en grondstoffen minder afhankelijk zijn van potentieel onvriendelijke landen. Hoeveel mag het defensieve industriële beleid om strategische productiecompetenties te behouden ons kosten? Daarbij moeten we meerekenen dat dit beleid inherent inflatoir is.

We zijn de zonnepanelensector kwijtgespeeld aan China, maar zonder de Chinese zonnepanelen was elektriciteit nu een stuk duurder. We dreigen een deel van de elektrische mobiliteit kwijt te spelen aan China, maar zonder hen was de elektrische revolutie onmogelijk. De Noordzee kan de krachtcentrale van Noordwest-Europa worden, maar de resulterende stroom zal goedkoper zijn als er ook goedkopere Chinese turbines gebouwd mogen worden. We willen eigen batterijproductie, maar de Chinese technologie staat momenteel verder.

We willen dus wel degelijk toegang tot goedkope Chinese technologie, maar tezelfdertijd willen we de strategische competentie behouden om zelf zonnepanelen, batterijen, windmolens, elektrische voertuigen en computerchips te maken en zo de veiligheids- en spionagerisico’s te beperken. Een succesvol industrieel beleid bestaat daarom niet uit het blind gooien van extra geld, maar is eerder een zoektocht naar een delicate balans, als danser op het slappe koord.