Direct naar artikelinhoud
Tuly Salumu.
ColumnTuly Salumu

‘Het n-woord hoor je niet meer’, zei hij kwaad vanuit zijn rolstoel. ‘Maar ik word nog altijd mindervalide genoemd’

Tuly Salumu is schrijfster, Bintje is haar debuutroman. Haar column verschijnt tweewekelijks. Dit keer behandelt ze de vraag: kunnen we de emancipatiestrijd van mensen van kleur vergelijken met die van mensen met een handicap?

“Het dalende onderwijsniveau is een ramp voor onze doelgroep (hoogbegaafde kinderen, red.). Zo raken ze niet op het niveau waar ze kunnen raken.” Dat zei Kathleen Venderickx, professor binnen de leerstoel hoogbegaafdheid aan de UHasselt, enkele dagen geleden in deze krant. Achter haar kritiek schuilt een belangrijk maatschappelijk probleem: de drang om te categoriseren, om in hokjes te steken.

Want het dalende onderwijsniveau is natuurlijk een probleem voor álle kinderen, niet alleen voor leerlingen met een hoog IQ. Maar Venderickx spreekt enkel over de groep die ze onderzoekt en met wie ze zich identificeert – ze is zelf hoogbegaafd.

Dat hokjesdenken duikt niet alleen op in het onderwijs, maar in elk aspect van onze samenleving. Zo kan discriminatie ervaren worden door een gesluierde moslima van kleur, maar evengoed door een witte man met verlamde benen. Toch gaat het diversiteitsdebat de laatste jaren vooral over culturele en etnische verschillen, en minder over fysiek of mentaal anders zijn, het werk van opiniemakers als Anaïs Van Ertvelde en Magali De Reu ten spijt.

Dat sommige mensen met een handicap afgunstig kijken naar mensen met een migratieachtergrond ontdekte ik onlangs op een gespreksavond van de Inclusieambassade in Gent. Ik was er uitgenodigd om te praten met Stijn Geerinck, schrijver en leerkracht levensbeschouwing, die een hersenletsel opliep bij een verkeersongeluk enkele jaren geleden. Samen zochten we naar een verbindend verhaal over de inclusie van minderheden: ik als autistische vrouw van kleur en hij als witte man met een handicap.

Dat bleek verdomd moeilijk. Want je kan nog zo hard roepen dat we ondanks onze verschillen allemaal mensen zijn, uiteindelijk blijven we toch vooral die verschillen zien. Het publiek luisterde beleefd naar mijn moeilijkheden als vrouw van kleur. Maar een man in een rolstoel moest toch iets van het hart. “Het n-woord hoor je vandaag niet meer”, zei hij kwaad. “Maar in de krant worden mensen als ik nog altijd mindervalide genoemd.”

Die uitspraak is me bijgebleven. Ik begrijp de frustratie van de man dan ook goed. In zijn ogen zetten mensen van kleur sinds de Black Lives Matter-beweging grote stappen vooruit in hun emancipatiestrijd, terwijl mensen met een handicap blijven roepen in een woestijn. Toch klopt zijn redenering volgens mij niet. Het uitdoven van een racistisch woord is geen bewijs van grote verandering. Net zomin als het televisieprogramma Down the Road ons clichématig denken over mensen met een handicap heeft verdiept.

Er worden stappen gezet, maar helaas niet altijd de juiste. Enkele jaren geleden mocht ik aan de slag bij VRT via een digitale ervaringsopdracht, bedoeld om mensen uit kansengroepen ervaring te laten opdoen in de media. Ik kreeg extra begeleiding. Alleen had ik daar als dubbelbloed geen nood aan. Ik ben geboren en getogen in België en dermate vertrouwd met de Vlaamse cultuur dat ze die ervaringsopdracht beter aan een nieuwkomer hadden gegeven met minder kennis over onze gewoontes. Maar die zijn moeilijker te vinden, denk ik dan.

Kunnen we de emancipatiestrijd van mensen van kleur vergelijken met die van mensen met een handicap? Een biseksuele vrouw zonder beperking zal niet snel naar een praatgroep gaan voor mensen met een fysieke handicap. Een witte student in een rolstoel zal niet geneigd zijn om zich aan te sluiten bij een Afrikaanse studentenkring. Nochtans willen ze allemaal hetzelfde: een plek voor wie verschilt van de norm.

“Ik heb mijn autismediagnose nog niet lang”, zei ik tegen het publiek. “Maar ze biedt me troost. Ik ken mezelf beter nu. Ik worstel met angsten en woedebuien door mijn stoornis, en niet omdat ik een slecht mens ben. Vroeger haatte ik mezelf als ik niet naar het werk of naar een feestje durfde. Nu gun ik het mezelf om gewoon thuis te blijven. Ik ben blij met mijn label, met mijn hokje.”

Tijdens het drankje achteraf sprak de directeur me aan. “Ik begrijp je betoog”, zei hij. “Maar ik ben het er niet mee eens. Waarom heb je een label nodig om jezelf toestemming te geven om te zijn wie je bent?”