Direct naar artikelinhoud
Zomerverhaal

De dirigent en de zeemeermin

Nina Vandeweghe.

Moet het deze zomer altijd een roman van 300 pagina's zijn? Acht weken lang trakteert een schrijver uit Nederland of Vlaanderen u op een kortverhaal. Deze week: Lize Spit. 

's Nachts lijken de voorbijrijdende metro's te stuiteren, slechts een paar keer de grond te raken, voor ze weer verdwijnen. Kudunk, kudunk, kudunk. Om het half uur passeert er ook een goederentrein in de verte. Die klinken anders, afhankelijk van de lading. Zijn ze zwaar geladen, dan maken ze meer lawaai, doen ze er een stuk langer over om uit het gehoorveld te verdwijnen. En de nachtkrekels, ja, die willen ook hun bek niet houden.

Op momenten als deze heeft Bernard de neiging zijn handen te bewegen, te dirigeren, in een poging de geluiden beter op elkaar af te stemmen. Toch doet hij het niet. Hij durft zijn ledematen bijna niet op te tillen, uit angst dat ze opnieuw weigeren mee te werken, zoals enkele weken geleden.

Hij draait zich om in bed, en nog eens. Zijn vrouw Sophia ligt op haar rechterzijde met haar gezicht naar hem gedraaid, haar adem ruikt naar look en tandpasta. Haar humeur houdt nu al bijna vier dagen aan. Al sinds aankomst in dit vakantiehuis zegt ze weinig, enkel het hoogstnoodzakelijke, op onvriendelijke toon.

Vanavond bijvoorbeeld, toen Sophia het eten bereidde, zag hij dat ze een ajuin in de vuilnisbak wierp omdat die haar aan het huilen bracht. De putjes in haar wangen waren minder diep dan anders, wat betekende dat ze gespannen was.

"Ik neem het jou niet kwalijk, ik neem het ons kwalijk", zei ze daarnet, plots, vlak voor ze in slaap viel. Nu staat haar gezicht weer ontspannen, lijkt het alsof het incident op de heenweg nooit heeft plaatsgevonden.

Bernard heeft een droge mond. Hij gaat rechtop zitten, overweegt een glas water te halen in de keuken. Zo kan hij nog even langs de slaapkamer van Martha passeren, kijken of hun dochter wel nog ligt te slapen in het kinderbedje.

Lize Spit.

Vier dagen geleden kwamen ze hier aan, in dit gigantische vakantiehuis. Hij moet er nog steeds aan wennen, aan de Duitse degelijkheid, de statige plafonds, de brede spatie tussen bed en nachtkastje, de warmte tussen de regenbuien door. Zijn dromen lijken er zelfs grootser door te worden.

De eerste nacht droomde hij dat Martha plots verdwenen was, dat hij en Sophia het huis doorzochten, haar uiteindelijk vonden op de bodem van het zwembad. Ze droeg haar zeemeerminnenpakje. Toen hij in het water dook om haar te redden, zag hij vanaf de bodem Martha plots weer op het droge staan. Ze stond naast haar moeder op de rand van het zwembad. Ze lachten hem uit. Hun gebitten vervormden, ze kregen slagtanden.

Ook Bernard keek naar de achterbank, grondig, al was hij zeker dat een kind niet zomaar even uit het zicht kon verdwijnen

Bernard werd wakker, nat van het zweet, met ogen die prikten van de chloor.

Het lag wellicht aan de medicatie. De helderheid van de dromen. En dat de paniek om wat drie dagen geleden gebeurde, met vertraging was gevolgd, zoals alle indrukken de laatste dagen traag doordringen.

Hij gaat weer op zijn rug liggen, de handen op zijn buik. Sophia heeft gelijk: hij is verdikt.

Elke plek van zijn lichaam voelt gekneusd, als een voet die de hele dag een iets te kleine schoen heeft gedragen. Dat komt door de matras. Er bevindt zich een put net boven zijn onderrug. Grote kans dat de vorige huurder een kleine dikke Duitser was die een paar weken aan deze kant van het bed heeft geslapen.

*

Bernard wilde eigenlijk liever thuisblijven, eventueel een bungalow in Center Parks huren, net als vorig jaar. Dan wist hij tenminste wat hij mocht verwachten. Daar kon hij zich elke ochtend aan de rand van het zwembad bezighouden met het opblazen van de dolfijn. Zijn mond aan het ventieltje zetten, diep inademen, uitblazen. Kijken hoe Martha de dolfijn mee het water in sleurde. 's Avonds het dier weer aflaten, zijn adem voelen ontsnappen. Vervolgens aanschuiven aan het avondbuffet, vol-au-vent en kroketten opscheppen, af en toe een bolletje vanille-ijs in een potje, mét discobolletjes en chocoladesaus van Imperial.

"Nee", zei Sophia beslist. Een familiepark leek haar geen goed idee. "Te druk, te veel golven en vreemde mensen, te onoverzichtelijk, te veel schimmelinfecties in het water."

Afgelopen jaren, toen Bernard druk aan het werk was, vrijwel elke vrijdagavond in een andere stad orkesten begeleidde, was Sophia altijd erg begripvol geweest, volgde ze hem vrijwel in elke beslissing. Sinds Martha oud genoeg was, kwamen ze één keer per maand kijken, vanaf de eerste rij.

Sophia begreep waarom Bernard, hoewel ze genoeg geld hadden, toch gewoon een bungalow wilde huren in Center Parks. Ze snapte dat Bernard vaak genoeg in dure hotelkamers sliep, dat hij opgelucht was ergens niet herkend te zullen worden - Center Parks-stelletjes hadden doorgaans geen idee dat er een befaamd dirigent naast hen zat te tafelen.

Maar sinds hij zo'n drie weken geleden op een avond voor een volle zaal zijn armen niet meer opgetild kreeg, omdat de wilskracht ontbrak, en hij plots op doktersvoorschrift thuis werd gehouden, veranderde alles. Het was alsof Sophia het gevoel had dat de wereld haar iets had aangedaan, de diagnose 'burn-out' was een erkenning waar zij ook recht op dacht te hebben, want zij - vrouw achter de succesvolle dirigent - had onder dezelfde omstandigheden wél kranig volgehouden.

Dat verraadde de manier waarop ze sindsdien de eieren brak, de slordigheid waarmee ze zijn joggingbroeken aan de wasdraad ophing, de ostentatieve wijze waarop ze op internet naar de vakantievilla had gezocht waar ze als kind met haar eigen ouders weleens heen was gegaan. Toen ze het huurhuis terugvond, had ze zelfs de optie 'beddengoed, badjassen en handdoeken' aangevinkt.

"Kunnen we die niet beter zelf voorzien? Badjassen en handdoeken passen nog wel in de koffer, toch?" Bernard stond naast haar, keek hoe zijn vrouw met enkele ferme muisklikken toch de reservering voltooide.

Wat was er mis met de bungalows van Center Parks? Bernard voelde een kramp in zijn buik toen hij de foto's zag van de statige villa waarin ze twee weken zouden verblijven. Er waren meer kamers dan dat hij bezigheden kon verzinnen.

*

De dag voor vertrek had Sophia aan Bernard en Martha gevraagd om haar te helpen inpakken. Martha, die niet meer dan drie knuffels mocht uitkiezen, huppelde naar haar kamer. Sophia stuurde Bernard vijf keer op en neer naar de badkamer om telkens één voorwerp te halen, alsof hij het anders niet zou onthouden. Het was hem niet duidelijk of deze spullen echt ingepakt zouden worden, of dat Sophia gewoon vond dat hij meer moest bewegen.

Terwijl Bernard heen en weer liep met scheermesjes, shampoo, flosdraad en pijnstillers, hield hij halt bij Martha's kamer, keek door de deuropening. Zo'n dertig keer deed zijn dochter inne miene mutte. Ze stuurde haar vingertje langs de rijen knuffels en zorgde ervoor dat de pluchen olifant, de barbiepop met zeemeerminnenstaart en het schaapje sowieso niet zouden afvallen. Zo deed ze het ook wanneer Sophia haar vroeg welke ouder haar in bed moest stoppen. Het scheetkussen en de droevige gorilla maakten, net als Bernard, geen schijn van kans.

Nina Vandeweghe illustratie zomerverhaal Lise Spit

*

Ze vertrokken in de vroege ochtend, lieten hun gps thuis en kochten een Duitse wegenkaart. Bernard wist wel dat romantiek beter niet te verkiezen was boven handigheid wanneer je met honderd per uur over wegen reed, maar hij had niet de energie er iets tegenin te brengen.

Gezien de omstandigheden vond Sophia het verstandig dat Bernard de komende twee weken niet achter het stuur zou zitten. De bijsluiter van zijn medicijnen vermeldde immers 'wazig zicht, waanvoorstellingen, vertraagde motoriek, suïcidale gedachten' en nog zo'n duizend andere ongemakken naast gewichtstoename en haaruitval.

"Bernard, jij moet vandaag mijn rol op jou nemen", zei ze. "Ik kan niet tegelijk op het verkeer letten én uitzoeken waar we heen moeten." Ze keek even in de achteruitkijkspiegel naar Martha. Die zat, gekleed in zeemeerminnenpak, een boterham met americain te eten. Af en toe hield ze een stukje voor de mond van haar barbiepop, het schaap en de olifant, die alle drie geen trek hadden vandaag. Wat ze vervolgens met de hapjes deed, was Bernard niet duidelijk. Het vlees verspreidde een zure geur in de wagen.

De hele rit bleef het stil. Sophia wilde de radio aanzetten, maar Bernard hield haar tegen. Hij wilde niet, zappend tussen radiozenders, muziek tegenkomen die hij ooit op partituur voor zich had gehad.

"Is het de volgende afrit, Bernard? Ik moet het nú weten", zei Sophia nadat ze een half uurtje gewoon de richtingaanwijzers naar Berlijn had gevolgd.

Ze tikte op de kaart die opengevouwen op Bernards schoot lag, zocht zijn ogen in de achteruitkijkspiegel.

Bernard vouwde traag de kaart open.

"De volgende afrit. Denk ik."

"Met denken zijn we niets. Weet je het zeker?"

De hele tijd, terwijl hij met zijn vinger de wegen afliep, zag hij het opnieuw voor zich, dat moment waarop hij een paar weken geleden instortte. Niet vanuit zijn eigen perspectief, maar vanuit dat van de anderen - het publiek. Hij zag zichzelf staan voor de volle zaal, het publiek ademde in zijn rug, er was net een groot applaus geweest, een nieuw stuk zou moeten worden ingezet, hij had reeds het blad omgedraaid.

Plots kreeg hij zijn armen niet meer in de lucht, alsof de spieren die hij normaal gezien aanwendde om ze op te tillen ontbraken. De partituur van Nielsens Aladdin-suite stond klaar, de lijntjes van de notenbalken dansten. De zaal werd ongeduldig. Mensen kuchten. De violisten verplaatsten hun instrumenten tegen hun kin, strijkstokken in de aanslag. De klarinettisten haalden hun boventanden van het mondstuk af, hapten snel naar lucht. Een slechthorende dame in het publiek vroeg iets te luid aan haar partner: "Komt er nog wat van?"

De diagnose 'burn-out' was een erkenning waar zij ook recht op dacht te hebben, want zij - vrouw achter de succesvolle dirigent - had onder dezelfde omstandigheden wél kranig volgehouden

Hij dacht dat hij zou flauwvallen. Hij hoopte erop, dan zou hij afgevoerd worden en op begrip kunnen rekenen van het publiek. Jammer genoeg gebeurde er niets, er was enkel de stilte, zijn leegte en onvermogen.

Opnieuw voelde Bernard de schaamte, het zweet dat in zijn hemd was getrokken en koude rillingen teweegbracht.

"Ja, ik ben zeker. Hier rechts."

Sophia zette haar pinkers op. Het begon te regenen.

'Schlachtensee', vermeldde de pijl die naar links wees. Sophia veranderde haar pinkers, sloeg links af. Zwijgend reden ze verder, een lange laan in, die evenwijdig liep met treinsporen. Het regende steeds harder. Telkens klonk het getokkel een toon hoger.

Sophia stuurde de wagen de berm in. Ze zette de wagen stil, gaf Bernard een klopje op z'n knie.

"Vanaf hier ken ik de weg, ik herken de straten, we zijn er bijna."

Bernard zweeg. Hij keek naar de wegenkaart. Die lag in een weerspannig rommeltje op z'n schoot.

Jarenlang had hij een honderdkoppig orkest geleid. Nu kostte het hem alle moeite van de wereld om slechts iets dicht te plooien aan de hand van vouwlijnen.

*

Tien minuten later parkeerde Sophia de wagen op de grote parking van het huis waar ze zouden verblijven, in het midden van een wolk wemelende vliegjes. Het regende nog steeds, iets zachter nu. Bernard en Sophia bleven zitten, keken ademloos naar het grote vakantiehuis en het achterliggende uitzicht op het meer.

Aan de zijkant van de tuin stond een trampoline, er was een klein privéstrandje dat rechtstreeks uitkeek op het meer. Voor het huis lag een groot zwembad - een reuzenspiegel in het gras, hemelblauw water.

Vlak voor het autoraam kringelden de vliegjes, een rookpluim imiterend. Bernard werd moe, alleen al maar door naar hun bedrijvigheid en flexibiliteit te kijken.

"Zouden ze regendruppels kunnen ontwijken?" vroeg Sophia. Dit was zo'n vraag om te bewijzen dat ook zij over dingen nadacht. Ze keek hem aan. Meteen versprongen haar ogen naar de achteruitkijkspiegel, naar de achterbank. Ze draaide zich om.

"Martha?"

Toen keek ze weer naar Bernard.

"Waar is Martha?"

Ook Bernard keek naar de achterbank, grondig, al was hij zeker dat een kind niet zomaar even uit het zicht kon verdwijnen. Enkel het schaap en de halve boterham met americain waren achtergebleven.

"Martha?" herhaalde Bernard.

"Heb jij haar horen uitstappen?"

"Nee. Daarnet zat ze hier toch nog?"

"Wat bedoel je met daarnet?"

"Toen we stilstonden aan de kant van de weg."

Sophia keek om zich heen, naar de parking van het huis. Die was leeg, op een rondwippend vogeltje na.

Ze zette de wagen in achteruit, reed de parking weer af, volgde exact de weg die ze hadden afgelegd om hierheen te rijden.

"Kijk goed om je heen. Ze kan hier ergens zijn."

Echt paniek voelde Bernard niet. Hij zag de slapen van Sophia kloppen. Hij wist wel: deze vader is zijn dochter kwijt, dit is niet goed. Maar er werd geen gevolg gegeven aan deze stelling, geen kloppend hart, geen hitte die door zijn borstkas joeg. Het lag wellicht aan de medicijnen.

Abrupt stopte Sophia voor een fietser, die met een paraplu in de hand een oprit kwam afgereden. De man wierp zijn armen kwaad in de lucht.

"Uitkijken", zei Bernard.

"Uitkijken? Welke idioot fietst er nu met een paraplu!"

Bernard herinnerde zich plots hoe hij zelf als kind, wanneer een bal over het muurtje van de buren vloog, de afwachtende houding van zijn speelkameraad Yannick zo haatte. Yannick wachtte altijd tot de ander in beweging kwam, tot iemand het voor hem oploste. Was dat nu precies wat zijn vrouw hem verweet, was hij Yannick geworden?

Bernard hield de berm in het oog, speurde naar Martha. Hij zag enkel berenklauw en een overreden vogel.

Ze kwamen dichter bij de plek waar ze iets eerder geparkeerd stonden. Sophia's ogen werden waterig, alsof ze steeds minder kans hadden om Martha nog te zullen aantreffen, terwijl in feite de kans enkel groter werd: al die plaatsen waar ze niet was, vergrootten de kans dat ze ergens anders wél nog was.

Inmiddels was het gestopt met regenen. De ruitenwissers stotterden. Bernard boog zich voorover, schakelde ze uit. Sophia wierp een kwade blik. Was dit nu prioritair? Hij zette ze weer aan, enkel om het principe.

Ze moesten nog vijf straten door. Nog vier.

Bernard stopte met aftellen voor ze bij nul waren, bang dat dit getal niets zou opleveren.

*

Eerst weerklonk de opgeluchte zucht van Sophia, dan pas kon Bernard door het raampje zien wat zij zag: hun dochter liep in de verte, langs de overkant van de straat. De zeemeerminnenstaart bemoeilijkte het lopen, met schuifelvoetjes ging ze verder. De pailletten op haar staart glinsterden in de zon, die langzaam doorkwam. Haar lange, blonde haren waren nat en hingen in strengen naast haar gezicht.

Ze zag de wagen van haar ouders niet, ze liep met haar rug naar hen toe. In de ene hand de Barbie, in de andere hand de olifant. Een trein passeerde op de naastgelegen sporen.

Het was alsof Sophia en Bernard inkeek kregen in hoe hun dochter daar inmiddels zo'n twintig minuten moest hebben gelopen, zonder te weten dat haar ouders haar afwezigheid al hadden opgemerkt.

Martha leek amper uit het lood geslagen te zijn, alsof ze het gewend was aan haar lot te worden overgelaten.

Ze zag de wagen van haar ouders niet, ze liep met haar rug naar hen toe. In de ene hand de Barbie, in de andere hand de olifant

Ze konden nog niet meteen naar haar toe rijden, moesten een stukje verder rijden voor ze konden omkeren en aan de juiste kant van de weg kwamen. Sophia draaide haar raam open. Ze riep Martha's naam, maar haar stem kwam niet boven het geluid van de voorbijrijdende goederentrein uit.

Bernard kreeg kramp in zijn buik. Nu pas zag hij wat ze misschien hadden kunnen kwijtraken. Een vrachtwagen had hun kleine zeemeermin kunnen aanrijden, iemand had haar kunnen meepakken in de kofferbak, ze had de spoorweg kunnen oversteken. Er waren duizend mogelijkheden. Braaf langs de kant van de weg terugwandelen tegen de rijrichting in, was daar slechts één van.

Sophia toeterde, nu pas keek Martha op.

"Ik had nog gezegd dat je het kinderslot moest inschakelen", zei ze, vlak voor ze uitstapte en op Martha toeliep.

Het was alsof ze gewacht had met dit verwijt tot dit moment, zodat ze Bernard zonder weerwoord kon achterlaten in de wagen. Bernard bleef zitten, keek hoe zijn vrouw op hun dochter afstormde en haar troostte, haar tranen wegveegde, al was het kind voor zover hij kon zien helemaal niet aan het huilen.

*

Zwijgend reden ze voor de tweede keer de wijk door waar het vakantiehuis zich bevond, dit keer met Martha op de achterbank. Sophia keek om de vijftien seconden in de achteruitkijkspiegel, om zeker te zijn dat ze dit keer wel gewoon met z'n zessen - dieren inclusief - zouden aankomen.

Bij aankomst lag het huis er exact hetzelfde bij als een kwartier eerder, maar het maakte veel minder indruk.

Sophia stapte uit, verkende met Martha op haar arm het hele terrein, al was hun dochter daar net iets te zwaar voor geworden. Bernard liep achter hen aan, aanschouwde zijn gezinnetje, begreep plots dat Martha die zeemeerminnenstaart waarschijnlijk enkel droeg omdat haar moeder haar dan weer vaker op de arm nam.

Er stond een boeket rozen op het aanrecht van het vakantiehuis om hen te verwelkomen. Pioenen, Sophia's lievelingsbloemen. Wellicht had ze dat ook ergens aangevinkt bij de reservering.

"Kom we gaan zwemmen!", zei ze, terwijl ze Bernard naar de bloemen zag kijken. Ze ritste de staart van Martha los.

"Ik kom", zei Bernard. "Even zitten."

Het duurde tien minuten voor hij in de luxewoning een stoel vond die er ook uitzag alsof je erop kon gaan zitten. Achterovergeleund keek hij toe hoe Martha en Sophia in het zwembad doken, de illusie van de spiegel braken.

Na een tijdje wandelde hij naar hen toe.

"Martha, zal ik de dolfijn voor je opblazen?"

"Nee, ik ben al een zeemeermin", zei Martha.

"Ze is al een zeemeermin, Bernard", herhaalde Sophia belerend.

Bernard keerde terug naar binnen, ging de trap op, de grote slaapkamer in. Hij zette de radio aan. Hij wilde iets onbetekenends horen, reclame. Duitse stemmen die kaas aanprezen, of een verzekering van een bank die voor hen toch niet interessant was.

Met de plastieken dolfijn in zijn handen ging hij op bed zitten. Hij plaatste het ventiel aan zijn mond alsof het een instrument was en blies, tot de dolfijn onder zijn vingers weer vorm kreeg.