100 jaar geleden: De Chinezen komen aan in de Westhoek

In juli 1917 verschijnen voor het eerst Chinese arbeiders in de Westhoek. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werken bijna 140.000 Chinezen achter de frontlijn in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Pas in 1920 keren de laatsten terug naar huis.

Op 18 juli 1917 noteert Poperingenaar Albert Baert in zijn dagboek: “We zien enige honderden Chinezen toekomen om te werken.” Er zullen er nog honderden volgen. In de regio Poperinge komen er kampen in Reningelst, Proven, Sint-Jan-ter-Biezen, Abele en langs de weg Poperinge-Ieper. Het aantal arbeiders dat samenleeft in zo’n kamp kan oplopen tot enkele duizenden.

De Eerste Wereldoorlog is een slokop van mensen en materiaal. Daarom voeren Groot-Brittannië en Frankrijk ook talloze eenheden uit hun kolonies of dominions aan. Om te vechten, maar ook om te werken, en zo de eigen mensen vrij te houden voor het front.

Eén van de meest opgemerkte groepen vormen de Chinezen van het Chinese Labour Corps, die worden ingezet bij de aanleg van spoorwegen, de bouw van versterkingen, de aanvoer van voorraden, enz.

De Parijse krant Excelsior schetst de tocht van de Chinese arbeiders, van het rekruteringskamp in China (links) tot in een Franse munitiefabriek (rechts), 29 mei 1917 (BnF, Gallica) Beginfoto: Chinese arbeiders in een kamp, net voor of na de douche (Collectie John de Lucy, zijn grootvader W.J. Hawkings was officier bij het Chinese Labour Corps)

In opdracht van zijn regering is de Franse officier Georges Truptil in januari 1916 naar China vertrokken om er arbeidskrachten te ronselen.

De Chinese regering is bereid om mee te werken op voorwaarde dat de rekrutering gebeurd via een privéfirma, zodat China officieel neutraal kan blijven.

Dus wordt de spookfirma Huimin opgericht en wordt Georges Truptil voorgesteld als landbouwingenieur op zoek naar arbeidskrachten voor de landbouw op het Franse platteland. In de lente van 1916 vertrekt de eerste groep Chinese arbeiders uit de Noord-Chinese havenstad Tianjin.

Aankomst van een groep Chinese arbeiders in het station van het Franse Lunéville (Albums Valois, BDIC)

Bijna een jaar later transporteren ook de Britten voor het eerst Chinese arbeiders naar Europa. Hoewel zij aanvankelijk nog weigerachtig stonden tegen het idee om Chinese arbeidskrachten aan te voeren, hebben zij eind 1916 eveneens een missie naar China gestuurd.

In de havenstad Weihaiwei (het huidige Weihai) zetten zij een rekruteringsorganisatie op. In januari 1917 vertrekt van hieruit een eerste groep van 1083 Chinezen aan boord van de Teucer naar Europa.

Dat de reis niet zonder gevaar is beseffen ze, wanneer ze vernemen dat op 24 februari het Franse schip Athos in de Middellandse Zee door een Duitse U-boot getorpedeerd is en dat 543 Chinese arbeiders daarbij het leven hebben verloren.

Het dagelijks appel in een kamp. De naam van elke arbeider staat op een lint dat aan een ronddraaiende carrousel hangt (Albums Valois, BDIC)

Op 19 april zetten de eerste Chinezen van het pas opgerichte Chinese Labour Corps (CLC) voet aan wal in Le Havre. Van daaruit worden zij naar Noyelles-sur-Mer overgebracht, waar zich het centrale kamp van het CLC bevindt.

De Chinezen die voortaan in Europa arriveren, worden er ingedeeld in compagnieën van telkens 500 man met daarbij een of twee tolken. Elke compagnie staat onder leiding van een Britse officier en telt ook een aantal Britse soldaten.

In totaal arriveren ongeveer 135.000 Chinezen aan het Britse en het Franse front, waar zij worden ingezet bij het herstellen van wegen, aanleggen van loopgraven en spoorlijnen, laden en lossen van munitie, brandstof en andere voorraden, enz.

Groepsfoto van ploegbazen in het kamp van Oudezeele, net over de grens in Frans-Vlaanderen (Albums Valois, BDIC)

In de Westhoek komen er ongeveer 12.000 terecht. Daar worden ze nogal denigrerend Tsjings genoemd, afgeleid van het – eveneens denigrerende – Engelse Chinks. Overigens hebben de Chinese arbeiders geen beste reputatie bij de plaatselijke bevolking, waarvan de meesten voor het eerste een Aziaat te zien krijgen.

"’t Zijn curieuse gasten en zeer kinderachtig van manieren, niet beter dan onze jongens van 10-11 jaar oud", schrijft onderpastoor Achiel Van Walleghem in zijn dagboek, nadat hij in augustus 1917 voor het eerst Chinezen ontmoet.

"Geel van kleur, met platten neus en scheve oogen hebben zij bijna altijd eenen dwazen glimlach over zich en kijken bijna gedurig rond, zoodanig dat het te verwonderen is dat er op onze overlemmerde wegen nog geene verongelukt zijn. ‘t Zijn grote kinders, en men moet ze ook behandelen als kinders. Daarom om er order in te houden moet men slaande argumenten gebruiken en alzoo hebben hunne sergeanten een dunnen ijzeren roede, die nu en dan eens op het vel van de mannen nedervalt."

Het merkwaardige dagboek van onderpastoor Achiel Van Walleghem is uitgegeven bij Lannoo en kan je ook dag na dag lezen op de website van het In Flanders Field Museum.

Chinese arbeiders voeren de Drakendans uit. Vooraan kijken Britse militairen en verpleegsters toe. De Chinese toeschouwers zitten op de heuvel aan de andere kant, symbolisch voor de sociale afstand tussen beide groepen (Collectie Haig, National Library of Scotland)

Omdat hun namen voor westerlingen nauwelijks uit te spreken zijn, krijgen de Chinese arbeiders een nummer dat zij de hele duur van de oorlog aan een polsband moeten meedragen.

Voor een werkdag van tien uur ontvangen zij 1 frank, veel meer dan wat zij in eigen land zouden verdienen. Daarnaast krijgen zij onderdak, kledij, voeding en medische verzorging.

Buiten de werkuren mogen zij zelden of nooit hun kampement verlaten, verordening 2745 van het Britse leger verbiedt hen de toegang tot Belgische en Franse cafés. Enkel filmvoorstellingen en opleidingen van het YMCA zorgen voor enige ontspanning.

Chinese arbeiders kijken geïnteresseerd toe terwijl een Brits officier hen de werking van dit toestel, waarschijnlijk een camera, uitlegt (Albums Valois, BDIC)

Het contract dat de Chinezen hebben afgesloten – meestal voor een periode van drie tot vijf jaar – bepaalt dat zij enkel civiele arbeid zullen verrichten en niet aan militaire operaties moeten meewerken.

Toch komen de meeste Chinezen terecht op plaatsen die binnen het vijandelijke vuur liggen. Regelmatig zullen er slachtoffers vallen. Zo komen op 15 november 1917 in het gehucht Busseboom in  Reningelst dertien Chinezen om bij een Duitse beschieting.

"We stonden er niet bij stil dat we wel eens aan ons eind konden komen", schrijft Gu Singqing, die als jonge tolk in dienst van het CLC werkt. "In de voorste linies werden we door oorlogsvliegtuigen aangevallen. Dag na dag waren we omgeven door geweren en regende het kogels. Angstig en bevreesd waren we."

Chinese arbeiders op weg naar hun werk (Albums Valois, BDIC)

Na de oorlog worden de Chinezen ingezet bij de aanleg van militaire begraafplaatsen en het ontgraven en herbegraven van gesneuvelden en bij het opruimen van munitie in het verminkte oorlogslandschap – een gevaarlijk werkje dat ettelijke slachtoffers maakte. Pas in 1920 keren de laatsten naar huis.

Bijna tweeduizend Chinezen zullen hun vaderland nooit terugzien: zij sterven door het oorlogsgeweld of ziekte – vooral de Spaanse griep maakt vele slachtoffers.

Meer dan achthonderd Chinezen worden begraven op het Noyelles-sur-Mer Chinese Cemetery en eindigen hun verblijf in Frankrijk waar het begon. In Vlaanderen vinden zesentachtig Chinezen de dood. Vijfendertig van hen liggen begraven op het Lijssenthoek Military Cemetery bij Poperinge.

Mark De Geest is auteur. Zopas verscheen zijn nieuwe boek ’14-18 in honderd dagen’.

Illustratie: Jan Ouvry

Chinese arbeiders maken het slagveld schoon in de omgeving van Ieper en voeren lege granaathulzen af, 1919 (Albums Valois, BDIC)

De toegangspoort van de Chinese begraafplaats in Noyelles-sur-mer

©Stephan Vanfleteren Beeld uitsluitend te gebruiken voor aankondiging : EXPO VIVE LABEUR - Poperinge 28 juni 2017

Zhao Yanlun is een afstammeling van een van de Chinese arbeiders. Stefan Vanfleteren zocht hem en anderen op in China en zijn foto's zijn ook te zien op de tentoonstelling Vive Labeur ( © Stefan Vanfleteren )

Links, de Chinese arbeider Song Xiufeng samen met Maurice, het zoontje van fotograaf René Matton uit Proven. De Chinezen lieten zich graag fotograferen met Belgische of Franse kinderen.

Fotografe Sanne De Wilde liet zich hierdoor inspireren en ging op bezoek in Chinese havensteden van waaruit de arbeiders vertrokken naar Poperinge. Zij liet met hulp van een lokale fotograaf foto's nemen die lijkt op het beeld van René Matton in Proven. Ook haar foto's zijn te zien in Poperinge ( © Sanne De Wilde)

Chinese arbeiders plooien camouflagenetten op in een atelier van het Franse leger bij Abbeville (Albums Valois, BDIC)

Arbeiders uit het onafhankelijke koninkrijkje Manipur in Brits-Indië.

Behalve uit China rekruteerden de Britten en Fransen nog arbeiders uit Mauritius, Zuid-Afrika, West-Indië, Egypte, Madagascar, Tunesië, Marokko, Algerije en Indochina. Alles samen nog eens ongeveer 300.000 mannen.

(Collectie Haig, National Library of Scotland)

Arbeiders van het South-African Labour Corpse, dat ruim 30.000 mannen telde, aan het werk in de duinen, waarschijnlijk het vullen van zandzakjes aan het voorbereiden (Collectie Haig, National Library of Scotland)

De plechtige opening van een moskee voor de Tunesische arbeiders van een buskruitfabriek in de buurt van Parijs in juli 1916 (Albums Valois, BDIC)

Meest gelezen