Direct naar artikelinhoud
Economie

'Made in China' is iets helemaal anders dan goedkoop

Portret van Jeroen Herms (37) in zijn tassenfabriek in Guangzhou.Beeld Ruben Lundgren

Voor de lage loonkosten hoef je niet meer naar China. De ondernemer die daar nu naartoe gaat, doet dat voor het hoogwaardige personeel en het enorme scala aan leveranciers.

Een week na de grote Europese modeshows duiken de trends van de catwalk al op bij de groothandelaren in de Zuid-Chinese tassenmakerswijk Huadu. De ene winkel heeft de spijkerstuds, de ander de kwastjes die opvielen in Parijs, en dan zijn er nog honderden kleine fabrikanten, gespecialiseerd in tassenonderdelen. Printjes, labels, voeringen of gespen, in elke denkbare kleur, maat en kwaliteit.

De groothandels in Huadu zijn een paradijs voor tassenmaker Jeroen Herms (37). "Dit is de bron waar alles vandaan komt." Hij struint door de reusachtige markthallen op zoek naar onderdelen voor ritsen. De tassenproductie zit net tussen twee collecties in. Zomerse printjes maken plaats voor wollige voeringen in de herfsttassen. Koeriers rijden met rollen glitterstoffen voor de decemberfeestdagen achterop de brommer. Herms: "Nergens ter wereld vind je zoveel verschillende leveranciers. Ik kan niet zonder Made in China."

Herms en zijn Chinese zakenpartner produceren sinds 2011 tassen in Guangzhou onder de naam BSK. Herms wil uitbreiden, maar ondanks zijn enthousiasme voor 'Made in China' kiest hij niet voor het vergroten van zijn Chinese fabriek. Hij opent liever een nieuwe in een buurland van China, Myanmar. Daar zijn de lonen vier keer zo laag. Het feit dat Europa geen invoertarieven heft op producten met het label 'Made in Myanmar' bespaart hem ook kosten.

Jeroen Herms (37) tijdens zoektocht op de informele arbeidsmarkt op zoek naar tijdelijke krachten.Beeld Ruben Lundgren

Veel bedrijven uit de goedkope maakindustrie vinden China te duur geworden. Kledingketens zijn al vertrokken naar Cambodja en Bangladesh, sportschoenenfabrikanten wijken steeds vaker uit naar Vietnam en nu wagen tassenmakers als Herms de sprong naar Myanmar. Niet omdat Herms jaagt op de laagste kostprijs, zegt hij. "Die kostprijs komt niet zo gek veel lager uit dan in China. Mijn probleem is dat ik hier niet genoeg werknemers kan vinden."

Toen Herms in 2008 in China een tassenhandel begon, waren arbeiders jong en goedkoop. Nu zitten er vooral rijpe dertigplussers in zijn tassenatelier en zelfs enkele vijftigers. "Ons kleinkind gaat naar school, dus hebben we tijd voor een baantje", vertelt een echtpaar van dik in de vijftig.

Als hij al jongeren weet te strikken voor een baan, werken ze een paar uur, zegt Herms. "De Chinese industrie heeft een enorme overcapaciteit. Er is meer vraag naar arbeiders dan aanbod, dus mensen hebben de banen voor het uitkiezen. Jongeren willen geen vast fabriekswerk. Dat hoort bij de generatie van hun ouders. Nu de kinderen volwassen zijn en universiteit of hogeschool hebben afgerond, willen ze geen tassen maken."

Tassenfabriek BSK van Jeroen Herms (37) in Guangzhou.Beeld Ruben Lundgren

Bij productiepieken of grote orders zoekt Herms tijdelijke extra krachten op de informele arbeidsmarkt. Het is een soort tippelzone. Fabrieksbazen rijden rondjes langs honderden dagloners. Ze draaien het autoraampje open en roepen welke klusjes ze in de aanbieding hebben. Daarna wordt op de parkeerplaats onderhandeld. Vraag en aanbod in zijn rauwste vorm: Herms vangt bot met een te laag stukloon. "Daar kan ik niet van eten", zegt een vrouw van in de dertig. "Op onze fabriek is de lunch gratis", brengt Herms daar tegenin. Lachend keren de dagloners hem de rug toe.

Al hebben Myanmarese arbeiders een lagere arbeidsproductiviteit dan de Chinese, Herms is blij dat hij van het dagelijkse gesjacher op de informele arbeidsmarkt af is. De productie van monsters en kleine, trendgevoelige orders houdt hij in China, bij zijn ruim negentig vaste werknemers. Aan zo'n vaste arbeider is hij maandelijks bijna 600 euro kwijt. Herms: "Voor de lage loonkosten hoef je niet meer naar China."

Schoonvegen

Arbeiders in India, Brazilië en Argentinië zijn allemaal goedkoper dan Chinezen. Langzaam maar zeker benadert het Chinese fabrieksloon, dat vorig jaar met 6,8 procent steeg, zelfs het niveau van sommige eurolanden, zoals Portugal en Griekenland. De Chinese beroepsbevolking krimpt en vergrijst tegelijkertijd en wordt ook fors duurder. Dat is bewust beleid: China wil omschakelen naar hightech productiewerk met meer toegevoegde waarde dan het maken van T-shirts en sokken. Bij die hogere toegevoegde waarde horen ook hogere lonen.

In 2008 begon de provincie Guangdong, de bakermat van de exportindustrie, met het 'schoonvegen van de kooi'. De traditionele exportindustrie, die zich vooral richtte op goedkope, eenvoudige producten, moest wijken voor hoogwaardiger industrie, in lijn met de overheidsslogan 'Made in China 2025'. Fabrieken die robots het domme werk willen laten doen en van arbeiders goedbetaalde kenniswerkers maken, krijgen voorrang. Naast de ouderwetse fabriekszones verrijzen overal blikkerend witte bedrijfsterreinen. Hightechbedrijven die hier productiewerk laten doen, krijgen korting op de winstbelasting.

'Voor de lage loonkosten hoef je niet meer naar China'
Jeroen Herms, van BSK tassen, Guangzhou

AMS, een Nederlands bedrijf dat assemblagewerk voor start-ups doet, maakt daarvan gebruik. AMS heeft een bescheiden fabriekshal in Foshan, een paar uur rijden van Herms traditionele Made in China-wijk. Met lage loonkosten heeft het bedrijfsmodel van AMS niets te maken. Het bedrijf zit in China vanwege de extreem gespecialiseerde industriële keten van toeleveranciers. Die maken voor AMS componenten voor de meest uiteenlopende producten, van beamers tot vitrines voor brilmonturen.

"De goedkope rommel verdwijnt, hightech blijft over", zegt Tim Steltenpool van AMS. "Op dit bedrijventerrein zitten een televisiefabriek, Volkswagen, een airconditionerfabrikant. Die trekken het type personeel aan dat ook voor ons interessant is."

Want ook AMS, dat in China 65 mensen in dienst heeft, worstelt met de lokale arbeidsmarkt. Volgens manager Janet Pan zijn ingenieurs duurder dan in Nederland en ze moet ze met een lantaarntje zoeken, want alle werkgevers trekken aan hogeropgeleide Chinezen. Daaraan is een groot tekort. Zelfs gewone productiemedewerkers vinden en vasthouden is geen sinecure, zegt ze.

"We maken hun werk zo afwisselend mogelijk in de hoop dat ze langer bij ons blijven", zegt Steltenpool. De arbeider die net heeft geleerd hoe ze een lijmrobot programmeert, fronst haar wenkbrauwen. Het is moeilijk, vindt ze. "Ik ben van huis uit niet technisch. Mijn vorige baan was verkoopster. Van huidcrème naar robots, dat is een forse stap."

Fabriek van AMS in Guangzhou onder leiding van Tim Steltenpool (in witte overhemd).Beeld Ruben Lundgren

Robotisering

Houdt AMS het nog bij een enkel bescheiden robotje, bij de componentenleveranciers in de omgeving rukken de robots op. Terwijl Guangdong met zijn eindeloze fabrieksterreinen vroeger een magneet voor werkzoekende migrantenarbeiders uit heel China was, loopt de provincie nu voorop met robotisering.

Sinds Guangdong in 2015 premies begon uit te loven aan bedrijven die robots gebruiken in het productieproces, steken Chinese industriesteden elkaar de loef af met hun automatiseringsstatistieken. In de elektronicastad Kunshan verving de Taiwanese productiegigant Foxconn, bekend als toeleverancier van Apple, in één klap 60 duizend arbeidsplaatsen door robots.

'Waar fabrieken in de toekomst ook staan, de maakindustrie is en blijft afhankelijk van Made in China.'

Op de gemiddelde Chinese fabrieksvloer is de invoering van 36 robots op duizend werkers nog relatief laag. Dat komt doordat de robots die China zelf produceert alleen simpele taken aankunnen. Maar Chinese fabrieken kopen steeds meer geavanceerde robots in het buitenland. Of ze kopen de westerse bedrijven op die robottechnologie in huis hebben. Zo bereidt China zich voor op een hightech Made in China-groeimodel dat minder afhankelijk is van een menselijke beroepsbevolking.

Voordat die nieuwe economie een voldongen feit is, durft de overheid echter nog geen afscheid te nemen van de sleetse Made in China-formule. Vergeleken met andere ontwikkelde Aziatische landen als Korea en Japan houdt China juist verrassend lang aan zijn goedkope maakindustrie vast. Neem Huadu een gebied dat geen enkele boodschap heeft aan robots en hightech. Voor de gemeente daar is maar een ding belangrijk: het aan de slag houden van de bevolking van 150duizend mensen, die al een jaar of twintig volledig gespecialiseerd is in alle facetten van de tassenmakerij. Omdat de gemeente Guangzhou de maakindustrie niet kwijt wil, hoeven bedrijven in Huadu geen sociale premies voor arbeiders te betalen. Een verzekering is voldoende. Vaste contracten zijn ook niet verplicht.

Als Zuid-China te duur wordt, kunnen fabrikanten die afhankelijk zijn van lage loonkosten het nog in West-China proberen. In die achtergebleven provincies bieden steden fabrikanten subsidies op elektriciteit en liggen de lonen 30 procent lager dan in het zuiden. Voor sommige Chinese bedrijven is dat aanleiding te verhuizen, maar Herms ziet het niet zitten. 'Dat scheelt niets in de kosten, want dan zit ik logistiek net zo ver van mijn toeleveranciers af als in Myanmar. Ritsen, voeringen, zelfs de waslabels: alles komt uit China. Dat moet allemaal naar de fabriek in Myanmar worden getransporteerd.'

Vandaar dat Herms' nieuwe Made in Myanmar-tassen niet goedkoper worden dan zijn Chinese tassen. Waar fabrieken in de toekomst ook staan, de maakindustrie is en blijft afhankelijk van Made in China.