Direct naar artikelinhoud
Standbeelden

Waarom kennen we de collaborateurs wel, maar de verzetslui niet?

Jean-Claude, José en Christiane Léonard aan het monument voor hun vier in 1945 vermoorde ooms in Gouvy.Beeld Jonas Lampens

Altijd keren ze terug. In discussies, in straatnamen, in boeken: Cyriel Verschaeve en Léon Degrelle, collaborateurs. Maar de verzetsstrijders kennen we niet. Neem nu de vier vermoorde broers Léonard. "De dader krijgt nog aandacht, de slachtoffers niet."

'Alleen, begeleid door onze beulen, marcheerden we door de met bloed doordrongen modder.’

Dat is wat je leest. Een geplastificeerd vel papier is vastgenageld aan een houten bord. ‘Doodskreet’ staat er ook op, en ‘au soir du grand massacre’ en ‘in den düstern Nebel’. In Gouvy, bezuiden Vielsalm, kennen ze de officiële landstalen, maar niemand kent het monument voor Amand (20), Hervé (19), Aimé (18) en José (17) Léonard, lachement assassinés par les Allemands en janvier 1945. Dat monument kennen de koeien wel, de enige getuigen van dit verlaten stuk België, op een paar tientallen meter van de Luxemburgse grens.

'Grootmoeder was haar vier zonen kwijt. Hoe zij zich door het leven heeft geworsteld, dat wil je echt niet weten'
Jean-Claude Léonard

Jean-Claude Léonard leunt met zijn hand op de zwarte omheining. “Een vos heeft mijn nonkels opgegraven”, zegt hij. “Waarop hun verstorven kledij deels bloot kwam te liggen en een paar voorbijgangers alarm sloegen. De lichamen werden gevonden op 16 maart 1946. Ja, dat is meer dan een jaar na hun verdwijning.”

Er is geen wind in Gouvy, en ook geen lawaai. De stenen onder onze voeten knisperen en af en toe niest een koe. Een tricolore vlag hangt roerloos tegen een paal. Dat is het zowat.

Jean-Claude Léonard passeert hier vaak met de fiets en ook zijn broers en zus, onder wie José en Christiane, kennen de weg naar het ’Mémorial des 4 Frères Léonard.’ “We waren met vijf thuis”, zegt Christiane. “En vaak nam vader ons mee naar dit monument ter ere van zijn vier broers. Ik herinner mij een herdenking, midden jaren 1960, toen was ik tien jaar. Het was koud en mijn grootmoeder huilde, net als mijn vader. Grootmoeder was haar vier zonen kwijt. Hoe zij zich door het leven heeft geworsteld, dat wil je echt niet weten.

Het gezin Léonard (ca. 1930) met de vijf jongens. Alleen André overleefde WO II.Beeld Jonas Lampens

“Nu zijn die herdenkingen voorbij. De oudstrijders zijn overleden. Grootmoeder is niet meer. Vader is niet meer. De vlaggen vergaren stof op zolder. En de waarheid, wat er specifiek met onze familie is gebeurd, wat blijft daar nog van over? We moeten het doen met de overlevering, want vader heeft er nooit een woord over gezegd.”

Passant, salue et souviens-toi!’ Dat is ook geplastificeerd. Maar veel volk passeert er niet. Het monument gaat op in de dichte begroeiing van wat ooit een dennenbos was.

Er staan pijlen in het dorp, die naar deze plek leiden, maar Gouvy is klein, de dennen zijn gerooid en Vlaamse wielertoeristen kijken bij het passeren meer naar hun kilometerteller.

De drie kijken elkaar aan. José praat niet graag over de familiegeschiedenis. Hij kent die te goed en de feiten blijven zwaar. Jean-Claude is jonger dan zijn broer. Hij blijft geïnteresseerd in de zaak-Léonard. Eind jaren 1990 ging Jean-Claude naar de cinema, samen met zijn dochter. Ze zagen Saving Private Ryan, de oorlogsfilm met Tom Hanks in de hoofdrol, een film over de zoektocht naar een militair die zijn drie broers verloor aan het front. ’Het verhaal van grootvader is nog erger’, zei het meisje. En onlangs nog, op een trouwfeest, mengde Christiane zich in een discussie. Aan de eettafel sprak een oude man over zijn jeugd. “Ik heb indertijd nog geluncht met Léon Degrelle”, zei die. Waarop Christiane: “Echt? Wel, gefeliciteerd meneer. Die man heeft mijn vier nonkels vermoord.”

SS-Hauptsturmführer

Dat niemand hen nog herinnert, daar hebben de Léonards vrede mee. De tijd houd je niet tegen, dat weten zij ook, die wist de herinneringen en spoelt ze weg, als krijtstrepen bij regenval. Dat het altijd maar over de collaborateurs gaat, dat ligt gevoeliger. José Léonard: “De dader krijgt nog aandacht, de slachtoffers niet. Dat is wellicht eigen aan de geschiedenis.”

''Ik heb nog geluncht met Léon Degrelle’, zei een man me ooit. Ik zei: ‘Echt? Wel, gefeliciteerd meneer. Die man heeft mijn vier nonkels vermoord''
Christiane Léonard

‘Dader’ en ‘slachtoffer’ zijn beladen termen in de historiografie. Dat is niet anders in Gouvy. De laatste getuigen van de zaak-Léonard zijn overleden en Léon Degrelle werd nooit veroordeeld voor de dood van de vier broers. Johan Swinnen (VUB) besteedt wel aandacht aan de zaak in zijn recente boek Happening. Er zijn een paar artefacten die het verhaal moeten staven, zoals die éne foto. Na het terugdrijven van het Duitse leger, in het najaar van 1944, heerste euforie in het bevrijde België. Ook in Limerlé, een deelgemeente van Gouvy, de plek waar vader en moeder Léonard een bescheiden hoeve uitbaatten. Veel meer dan een paar koeien en een paar hectare land hadden ze niet. Maar ze waren gelukkig, en eindelijk was de bezetting voorbij.

Na de bevrijding maakte een fotograaf een portret van een groepje weerstanders, onder hen de vier broers Léonard. Zij werden in 1945 gevangengenomen door de SS. In 1946 groef een vos hun lichamen op.Beeld Jonas Lampens

Na de bevrijding maakte een fotograaf een portret van een groepje weerstanders. Jonge mannen in doffe kleren. Ze hebben allemaal een wapen in de hand en velen kunnen een glimlach niet onderdrukken. Op die foto staan een paar Léonards. Die waren thuis met vijf. Allemaal jongens. Na de bevrijding verliet André, de oudste van de vijf, het ouderlijk huis en trok naar Brussel. Hij wilde zich bij de geallieerden voegen en de Duitsers steeds dieper terug dringen. De vier anderen – Amand, Hervé, Aimé en José – bleven thuis. Na de plotse counter van het Duitse Leger, eind 1944, werd de geboortestreek van de Léonards opnieuw bezet door de Duitsers. Onder hen ook de Waalse collaborateur en SS-Hauptsturmführer Léon Degrelle.

Tijdens het Ardennenoffensief verbleef Degrelle even in het nabijgelegen kasteel van Steinbach, om daarna te verhuizen naar een statige dokterswoning in Limerlé, niet ver van huize Léonard. Volgens de overlevering zagen SS’ers het portret van de weerstanders in de vitrine van de fotograaf, kwamen ze de namen te weten van de jonge kerels en vielen ze kort nadien binnen bij de Léonards. Vier zonen werden gevangengenomen, de vijfde zat op dat ogenblik in Brussel en zal zich voor de rest van zijn leven schuldig voelen over de dood van zijn broers. De vier werden beschuldigd van sabotage, van het doorknippen van telefoonkabels.

In 1984 belichtte de RTBF de passage van Degrelle in Limerlé en Steinbach, en liet toen een vrouw aan het woord die indertijd bij Degrelle pleitte om de jongens vergiffenis te schenken. Waarop die de Duitsers zou vragen de twee jongsten vergiffenis te schenken. Maar niet de twee oudsten. Wat niet is gebeurd. De heel precieze rol van Degrelle in de dood van de jongens is nooit helemaal opgehelderd. Maar dat hij op de hoogte was van de zaak, en erbij betrokken was, dat is wel duidelijk. Meer dan een jaar wachtten vader en moeder Léonard uiteindelijk vergeefs op hun zonen. Iedereen vermoedde dat ze alle vier naar Duitsland waren gedeporteerd, naar werkkampen. Tot de vos de waarheid opgroef.

Christiane: “Mijn grootmoeder heeft haar hele leven gehuild. Ik zeg dat omdat het de waarheid is. Degrelle is later nog geïnterviewd vanuit Spanje. Mijn vader zag de beelden op de televisie. Hij zei geen woord. Dat we nu, meer dan zeventig jaar na de oorlog, nog altijd discussiëren over Degrelle en Verschaeve, dat is een jammerlijke zaak.”

Jean-Claude: “Een Cyriel Verschaevestraat, ik kan er met mijn verstand niet bij. Was er hier een Rue Léon Degrelle, dan stond die paal geen minuut overeind en werd die meteen uit de grond gerukt.”

José: “In België kent iedereen de naam Degrelle, maar verlaat je Gouvy, dan kent niemand nog de broers Léonard.”

Christiane: “Hoe komt dat eigenlijk?”

‘Een Cyriel Verschaevestraat, ik kan er met mijn verstand niet bij. Was er hier een Rue Léon Degrelle, dan stond die paal geen minuut overeind’
Jean-Claude Léonard

Die vraag leidt ons naar een van de meest omstreden en beladen onderwerpen van de Belgische geschiedenis: de repressie en de daaruit volgende communautaire identiteitsvorming. Er waren naar verhouding minder Vlamingen in het verzet actief dan Franstaligen, omgekeerd waren er ook meer Vlamingen die collaboreerden met de Duitse bezetter dan aan Franstalige kant. Al heel snel na het einde van de Tweede Wereldoorlog leidde dat tot de nefaste en onwrikbare beeldvorming van het collaborerende Vlaanderen en het Belgisch-patriottische Wallonië. Zwart versus wit.

Atypisch

In Vlaanderen werd de bestraffing van de collaboratie vervolgens als zeer streng bestempeld, meer nog: als een Belgische revanche om de Vlaamse Beweging te treffen. In werkelijkheid was de bestraffing strenger in Franstalig België, wat vaak wordt genegeerd door een groot deel van de publieke opinie.

“Verschillende factoren hebben die beeldvorming versterkt”, zegt Marnix Beyen, historicus aan de Universiteit Antwerpen. “Sommige Vlaamsgezinde ex-collaborateurs hebben de repressie fors aangepakt in de daaropvolgende jaren. Ze schreven boeken, publiceerden in kranten en kregen ook toegang tot het politieke debat. De toenmalige verruimingsoperatie van de CVP, die ex-VNV’ers welkom heette, heeft de focus op de zogenaamd strenge bestraffing van de collaboratie vergroot.

Atypisch
Beeld Jonas Lampens

“Daartegenover staat het meer verdeelde verzet. Anders dan collaborateurs waren weerstanders natuurlijk geen bekende gezichten, omwille van het clandestiene karakter van hun activiteit. Het verzet werd niet gepersonaliseerd en in tegenstelling tot sommige bekende stemmen uit de Vlaamse Beweging kende het verzet ook geen elitaire voorhoede die zelf over de weerstand of het patriottisme schreef. Dat waren veelal gewone arbeiders zonder grote ideologische intenties.”

Zo’n 25 jaar geleden slaagde de academische wereld erin om de scheef getrokken beeldvorming van het zwarte Vlaanderen en het witte Wallonië recht te trekken. In 1991 vonden Luc Huyse en Steven Dhondt in Onverwerkt verleden geen bewijzen voor een anti-Vlaamse repressie. Twintig jaar later ontkrachtte onderzoek van de jonge historicus Koen Aerts (UGent) dat die repressie ongenadig hard en eindeloos was. Maar hoewel de wetenschap duidelijkheid heeft gebracht, is het verhaal nog altijd niet helemaal geschreven. Onze nationale herinneringscultuur blijft in grote mate gefocust op de collaboratie. Getuige de zoveelste discussie over de Cyriel Verschaevestraat.

“Het is daarom wachten op een referentiewerk over het verzet”, zegt Koen Aerts, die onderzoek doet naar de bestraffing van de collaboratie en de oorlogsherinnering bij nabestaanden. “Dat ik nog nooit gehoord heb van de broers Léonard, is exemplarisch (geen enkele van de gecontacteerde academici kende het verhaal van de vermoorde broers, MDC) en misschien ook wel jammer. Onze collaboratie-gedreven beeldvorming is atypisch in vergelijking met landen als Nederland en Frankrijk. Vraag aan een Nederlander om een paar verzetslui op te noemen en hij geeft u een hele lijst. In België is het omgekeerd. Wij kennen de collaborateurs, maar niet de verzetslui.”

“In Nederland werden collaborateurs zelfs gepathologiseerd”, zegt Marnix Beyen nog. “Alsof het ziekelijke, marginale figuren waren. Wat natuurlijk niet zo was. Nederland klopte zich lang op de borst als het opstandige volk, maar ook zij hadden hun collaborateurs.”

‘Het is wachten op een referentiewerk over het verzet. Dat ik nog nooit gehoord heb van de broers Léonard, is exemplarisch’
Koen Aerts, historicus

“In Frankrijk kan dan weer niemand heen om Jean Moulin”, zegt Chantal Kesteloot, historica aan Cegesoma, het Studie-en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij. “Moulin werd het uithangbord van het Franse verzet. En net dat missen wij in België: een uithangbord.

Atypisch
Beeld Jonas Lampens

“Onze focus op de collaboratie vertaalt zich ook naar de toponymie van de straatnamen. Er zijn weinig straten vernoemd naar verzetsstrijders. Dat er daarentegen een Cyriel Verschaevestraat is, kan ik alleen maar als merkwaardig omschrijven, en moeilijk te aanvaarden. Vooral de Eerste Wereldoorlog is bij ons toponymisch terug te vinden. Logisch ook: tijdens het interbellum werden er veel straten (her)aangelegd en koos men voor namen en termen uit de oorlog. En hoewel Wallonië zogenaamd meer focuste op het verzet, zijn ook daar weinig straten vernoemd naar weerstanders. Maar zeg nooit nooit.”

Jeroen Olyslaegers

Is het nu te laat? Kan een overheid nog ingrijpen en het onderbelichte verzet naar voren schuiven? En is dat wel de taak van de overheid? Koen Aerts (UGent) denkt van niet: “De overheid moet verzetsstrijders nu niet fêteren, want objectiviteit is moeilijk na te streven in een dergelijk gevoelige materie. Je komt altijd wel in een of ander nationalistisch discours terecht, hetzij Vlaams, hetzij Waals, hetzij Belgisch. Als professionele historici zijn we uiteindelijk allemaal neuroten en zijn we erg op onze hoede als het op de historische context aankomt. De overheid moet de verzetsgeschiedenis ook niet canoniseren.

“Anderzijds kan een gepast eerbetoon aan het verzet op maatschappelijk vlak wel versterkend werken. Een publieke eerbetuiging vertrekkend vanuit een humanistisch standpunt, veeleer dan een politiek, kan geen kwaad. Dat kunnen mensen zelf ook organiseren. Weerstanders die hun steentje hebben bijgedragen, verdienen hun rozenkrans en hun straatnaam. Neem nu het verhaal van de drie verzetsjongens die een Jodentrein tot stilstand brachten in Boortmeerbeek. (Hun namen: Youra Livschitz, Robert Maistriau en Jean Franklemon, MDC) Dat is een haast uniek verhaal in Europa. Toch prima om zo het verzet te belichten?”

Marnix Beyen treedt Aerts bij: “Op nationaal vlak is het moeilijk om in te grijpen in de herinneringspolitiek. Maar op lokaal vlak is er veel mogelijk. Denk aan Wilsele, dat wél veel straten naar verzetsstrijders heeft genoemd. Mits goed wetenschappelijk onderbouwd, kan een gemeente informatieborden over het verzet neerpoten. Maar het is niet correct om onze blik louter op de overheid te richten. Het is aan historici, journalisten, schrijvers, ... om het verzet te belichten in de publieke ruimte.

'Jeroen Olyslaegers schreef met 'Wil' een sterk boek, maar het hoofdpersonage is een collaborateur. Weerstanders lijken niet interessant genoeg voor auteurs'
Marnix Beyen, historius

“Jeroen Olyslaegers schreef met Wil een sterk boek, maar het hoofdpersonage is een collaborateur. Het is wachten op een dergelijke roman vanuit het perspectief van het verzet. Weerstanders lijken niet interessant genoeg voor auteurs, niet complex genoeg. Maar een boek over een verzetsstrijder die een burgerslachtoffer maakt en in de knoop ligt met zichzelf, dat is toch een al even complexe psychologie als die van een collaborateur?”

Gîte

In Gouvy wandelen Jean-Claude, Christiane en José Léonard naar hun wagen. Ook de koeien nemen afscheid en trekken in groep naar hun drinkbak. “Het was goed hier te zijn”, zegt Christiane. Jean-Claude stapt in zijn auto en rijdt naar huis. Dat huis staat in Limerlé, op een paar tientallen meter van het ouderlijk huis. Daar waar de SS’ers binnenvielen en zijn vier nonkels gevangennamen. Dat huis is nu een gîte. Jean- Claude houdt er de herinnering aan Amand, Hervé, Aimé en José in leven. Toen de eerste Duitse toeristen de gîte huurden en hij hen de hand schudde, dacht Jean-Claude: ‘Wat als die mensen afstammen van de bewuste SS’ers in Limerlé?’ Hij duwde de gedachte van zich af. Soms denkt hij aan zijn vader. Hoe de oorlog als een loodlijn door zijn leven liep.

Gilles Guebel – "Neen, niet Goebbels" – is op wandel in de streek. "Ik ken het verhaal, maar ik ben de namen van de broers vergeten. Wreed verhaal. Degrelle, die is daarvoor verantwoordelijk."Beeld Jonas Lampens

Het laatste woord is voor Gilles Guebel – “Neen, niet Goebbels” –, hij wandelt met zijn vrouw op een paar kilometer afstand van het monument. Gilles is 85 jaar oud en hij is fier op zijn jongere vrouw, die is 72 jaar. Gevraagd naar de broers Léonard, doet vrouw Gaby een stap achteruit: ‘Dat weet jij beter dan ik.’ Gilles wijst met zijn stok in de verte. ‘Wreed verhaal. Degrelle, die is daarvoor verantwoordelijk. Ik heb hem nog gekend, echt waar. Niet persoonlijk natuurlijk. Ik was nog erg jong in de Tweede Wereldoorlog. Degrelle, mon dieu, ik zie hem hier nog paraderen in het dorp. Tja, die stond aan de verkeerde kant, hè.”

Over de broers Léonard weet hij niet veel te vertellen.

“Ik ken het verhaal, maar ik ben hun namen vergeten. Hoe heten die nu weer?”