Direct naar artikelinhoud

Een terrasje doen met Ibrahim, terreurverdachte van 22/3

'Dat is wel chill hier zo, op een terras. En bediening en al.'Beeld RV Timon Mattelaer

Een paar weken geleden liep Douglas De Coninck over de Brusselse Anspachlaan toen hij plots werd aangesproken door een man op een bankje. Het relaas van een bijzondere ontmoeting met Ibrahim F., die na de aanslagen van 22 maart 2016 het flatje van de terroristenbroers El Bakraoui ging poetsen en nu even in een dipje zit.

De jongen heeft iets vertroebelds in zijn ogen. Hij zit wat te waggelen op een bankje op de auto­vrije Anspachlaan in de zon met een bijna leeg flesje Westmalle naast zich. Hij zoekt oogcontact. Ik veronderstel dat er iets gaat komen over tijdelijke dakloosheid en vier hongerige kinderen. Of een vraag om een sigaret.

Ik versnel mijn pas.

“Hey, ken je me niet meer?”

Draai me om.

“Ik ben Ibrahim.”

Ibrahim. Laat me denken.

“We hebben elkaar toen gezien. In dat cafeetje in Anderlecht, weet je dat niet meer?”

Fuck, Ibrahim. Ik heb ’m zowat een jaar geleden geïnterviewd. Ik zeg hem dat hij er nu beter uitziet dan toen.

“Ja, dat moet wel.”

Hij stelt voor om in de Delhaize op de hoek twee biertjes te halen. Daar zijn ze goedkoop en je krijgt statiegeld voor elk leeg flesje. Ik stel het terras van Le Grand Café voor, beloof te trakteren. Hij vindt het goed. Hij zegt dat ik het niet persoonlijk mag opvatten, maar dat hij nu liever op Tomorrowland had gezeten.

'Ik hoor dat op Tomorrowland mensen zijn geweigerd vanwege een waterpistool. Dan probeer ik het misschien beter gewoon niet'
Ibrahim F.

“Ik heb gehoord dat er mensen zijn die daar zijn geweigerd vanwege een waterpistool. Ik dacht: dan probeer ik het misschien beter gewoon niet.”

Ik vertel hem dat ik niet snap wat mensen te zoeken hebben op Tomorrowland. Hij neemt een gretige slok van zijn nieuwe Westmalle. In een glas, en met een onderleggertje en een schaaltje nootjes.

“Dat is wel chill hier zo, op een terras. En bediening en al.”

“Hoe gaat het met je broer?”

“Ik heb ’m al anderhalf jaar niet meer gesproken. Of beter: hij heeft al anderhalf jaar met niemand gesproken, behalve zijn advocaat.”

Ibrahim is nog altijd door het federaal parket officieel in verdenking gesteld voor de aanslagen van 22 maart. Het door zijn broer Smaïl gehuurde OCMW-flatje in Etterbeek was het safehouse van waaruit Khalid El Bakraoui die ochtend met een rugzak vol TATP-springstof naar metrostation Pétillon beende. Om zich even later op te blazen in Maalbeek.

De Zweed

Smaïl was een oude kennis van de broers El Bakraoui. Het flatje was een vriendendienst. In de bewoordingen van Ibrahim: iets wat je gewoon doet voor un ami qui se retrouve à la rue. Het ding was: het huurcontract was al een poos verlopen en de El Bakraoui’s zaten daar tegen eerdere afspraken halfweg maart nog altijd, nu schijnbaar ook in het gezelschap van een Syrische Zweed, of een Zweedse Syriër. Anyway: met een tulband op z’n hoofd, een lange baard en een Koran.

“Volgens mij”, zegt Ibrahim, “was die Zweed de ergste van allemaal.”

“Waarom denk je dat?”

“Ik heb zes maanden met die gasten op dezelfde afdeling gezeten in Vorst. Ja, dan hoor je wel eens iets. Die Zweed heeft hen opgestookt. Ik ben er zeker van.”

“De Zweed is die ochtend vanuit metrostation Pétillon teruggekeerd naar jullie flat en heeft al dat TATP-poeder door het toilet weggespoeld.”

Ibrahim lacht. Stel je voor. De pot waar hij zelf zo vaak heeft opgezeten, decorstuk in dit zoveel grotere verhaal. Het is wat hem betreft een film die hij niet heeft gezien. Hooguit een fragment, en zonder te beseffen waarvan.

Enkele dagen na 22 maart gingen Smaïl en Ibrahim met zwabbers en dweilen het safehouse poetsen. Tot vandaag houden ze vol dat dat moest omdat de huisbaas vervelend deed en al wekenlang zeurde om de sleutels. Dat ze op geen enkel moment, in hun hoofden, de verbinding hadden kunnen maken met de aanslagen. Smaïl werd niet geloofd, Ibrahim na maandenlange ondervragingen uiteindelijk wel.

Tricky verhaal

Hij klokt een geut Westmalle naar binnen, staart naar mijn glas. Lijkt in te zien dat hij snel drinkt. Ik leg Ibrahim uit dat als ik onderzoeksrechter zou zijn, ik het misschien ook een eerder tricky verhaal zou hebben gevonden.

“Hij moet ze toch hebben gezien? Die foto van die drie kerels achter hun trolleys op de luchthaven? Sociale media ontploften, die foto ging de wereld rond. Smaïl moet de oudste El Bakraoui, zijn oud-klasgenoot, toch direct hebben herkend?”

“Achteraf wel, ja.”

Hij staart een langbenig meisje na. Neemt nog een slok.

Zegt: “Jij kent mijn broer niet. Die is altijd – hoe moet ik dat zeggen? – à l’aise. En hij volgt het nieuws niet zo.”

Ibrahim vertelt over hoe hij toen, in het kabinet van de onderzoeksrechter, heeft voorgesteld om ter plekke een fles wodka of wat voor alcoholische drank ook naar binnen te gieten, ten bewijze van zijn onschuld, zijn evidente niet-betrokkenheid bij IS of eender wat. Het is alsof drinken de strategie is die hij heeft gekozen in de hoop ooit van zijn stigma verlost te geraken.

Toen, nu. Elke dag, sinds zijn vrijlating. Ik krijg het lastig te onderdrukken gevoel dat er over zijn hele verdere bestaan niet zoveel te vermelden valt.

Hij vertelt: “We liepen daar in de buurt rond, een paar dagen nadat we het appartement hadden opgekuist. Er stonden wagens van VRT, VTM, RTBf en RTL. Wij vroegen: ‘Wat is er aan de hand?’ Iets met de aanslagen, zeiden ze. We zijn naar boven gegaan, Smaïl had nog een sleutel. Politielinten op de deur. Ik zeg tegen Smaïl: ‘We kunnen beter maken dat we hier wegkomen.’

“We zijn toen zelf naar de politie van Etterbeek gegaan. Heb jij ooit gehoord over een IS-terrorist die zichzelf bij de politie meldt? Dus. Hallo, wij zijn Smaïl en Ibrahim. Een paar seconden later lagen we op de grond, machinegeweren op onze hoofden.”

Camouflage

Achter ons doet iemand haar beklag over drinkende niksnutten op al die mooie bankjes die de stad Brussel daar heeft neergezet. Daar waar hij daarnet zelf zat. Hij is al een jaar terug vrij, intussen. Hij heeft een vaag project om taxichauffeur te worden. Hij moet daarvoor iemand bellen, maar momenteel kan dat even niet.

“Ze hebben mijn telefoon afgepakt.”

“Wie?”

Les bacs. De flikken.”

Soms, ja, soms, wordt het hem te veel. Dan zet hij het op een zuipen, zoals vorige week.

“Ik herken ze echt wel hoor, de gasten van de cel terro die mij achtervolgen. Ze denken dat ze gecamoufleerd zijn, maar het zijn altijd dezelfde gezichten en ik haal ze er zo uit. Ze wandelen achter me aan, of ik kruis ze in de straat. Ik doe alsof ik ze niet herken, ik heb geen zin in gedoe. Maar soms, zoals vorige week, j'pète les plombs. Ik zuip tot ik erbij omval.”

“En dan?”

'Ik herken ze echt wel hoor, de gasten van de cel terro die mij achtervolgen. Ze denken dat ze gecamoufleerd zijn, maar het zijn altijd dezelfde gezichten en ik haal ze er zo uit'
Ibrahim F.

“Dan ga ik naar het politiecommissariaat. Ik roep: ‘Ik weet dat jullie mij achtervolgen! Ik wil de procureur spreken!’ Ja, het is stom, ik weet het. Ik was beter in mijn bed gaan liggen. Ik sta daar, in het commissariaat in Anderlecht. Die gasten zijn best wel chill. Ze zeggen: ‘Het is zes uur ’s ochtends, we gaan nu geen procureur wakker bellen.’ Ze stellen me voor om naar huis te gaan. Ik zeg: ‘Sluit mij op, ik ben dronken. Ik heb zes maanden voor niks gezeten dus een nachtje kan er ook nog wel bij.’ Ik begin nog eens te roepen dat ik de procureur wil spreken.”

“Waarom?”

“Wel, die hele situatie met mijn broer. Het is niet oké dat hij daar nog zit. Hij heeft niks gedaan.”

“Jullie hebben de rugzak van de Zweed in een kledingcontainer gedropt en vingerafdrukken weggepoetst. Zij zien dat als het verdonkeremanen van bewijzen.”

“Dat wéét ik.”

Wesp

De Anderlechtse agenten probeerden hem volgens zijn eigen getroubleerde reconstructie het commissariaat uit te manoeuvreren, zeiden hem dat er hem zo op het eerste gezicht ook geen vergrijp aan te wrijven viel.

“Ik heb op de grond gespuwd en mijn sigaret naar een van de agenten gegooid. Ik zei: ‘Voilà, hier is mijn vergrijp.’ Toen hebben ze me toch opgesloten. En m’n gsm afgepakt. De volgende ochtend hebben ze me vrijgelaten. Tomorrowland zal niet voor dit jaar zijn. C’est la vie.”

De zon tovert kleuren in onze lege glazen. Er nestelt zich een wesp in de bodem van het zijne. We spreken af om nog eens af te spreken.

“Ik ga je bellen.”

“Je hebt geen gsm.”

“Klopt.”

Hij neemt afscheid en begeeft zich terug naar zijn bankje.