Direct naar artikelinhoud
Column

Als individu kan je wel degelijk iets inbrengen tegen de onafwendbare teloorgang

Joachim Pohlmann.Beeld dm

Joachim Pohlmann is woordvoerder van Bart De Wever (N-VA) en schrijver van Een unie van het eigen. Zijn column verschijnt wekelijks.

Wat staat er op het verlanglijstje van een schrijver? Roem, prijzen, een verfilming? Helaas… Zelfs de meest gefêteerde auteurs vervliegen bij leven al vaak in de vergetelheid. Het enige waar zij nog op hopen is een mild in memoriam of een niet al te bijtend ‘Hoe zou het zijn met…?’.

Wil een auteur de eeuwigheid afkopen, dan moet zijn werk opgaan in het taalgebruik. Weinigen hebben Cervantes gelezen, en toch weten we allen wat een Don Quichote is: iemand die tegen windmolens vecht. Word je spreekwoordelijk, dan zit je gebeiteld.

Oswald Spengler heeft dat statuut bereikt. Amper iemand heeft zijn bekendste werk gelezen en toch wekt louter het uitspreken van de titel ‘De ondergang van het Avondland’ verontwaardiging, woede dan wel instemming op.

Word je spreekwoordelijk, dan zit je gebeiteld

Die wisselende ontvangst is afhankelijk van de politieke gezindte van de aanhoorder. Het was alleszins mijn gezindte die mij als student naar het boek dreef, in de hoop te ontdekken wat er nu eigenlijk mis was met dat Avondland. Het was – zacht uitgedrukt – een teleurstelling.

Het boek – of beter: de twee boeken – bleek een mengeling te zijn van een esoterische numerologie, een bizarre opdeling van culturen in Magisch, Apollinisch of Faustiaans en een bevreemdende geschiedenisfilosofie waar weinig van overeind blijft.

Op basis van bovenstaande beschrijving zult u niet snel geneigd zijn om dra naar de boekenwinkel te spurten om de nieuwe Nederlandse vertaling aan te schaffen. En toch prijs ik u het werk aan als een van de drie antwoorden op het Europese nihilisme dat Friedrich Nietzsche ontwaarde.

Ernst Jünger stelde dat we het nihilisme kunnen overwinnen doordat de technologie een nieuwe mensentype – de Nietzscheaanse overmens – zal scheppen. Martin Heidegger verwierp dat en ging er vanuit dat we het nihilisme min of meer zouden moeten aanvaarden.

Spengler had een ander antwoord. Het nihilisme – of het postmodernisme als u dat liever hebt – met zijn kenmerkende waardenrelativisme en culturele fragmentatie, is gewoon de laatste fase van onze cultuur. Na opkomst, bloei en verval komt de onvermijdelijk ondergang.

Alle culturen doorlopen die cyclus. De vergane cultuur vormt de voedingsbodem voor de opkomst van een nieuwe cultuur – niet noodzakelijk beter of slechter maar in ieder geval anders – die dezelfde cyclus zal doorlopen. Mensen zijn geworpen in die kringloop en moeten het lot van hun cultuur ondergaan.

Het individu kan wel degelijk iets inbrengen tegen de onafwendbare teloorgang: de menselijke scheppingskracht

Spengler was daar fatalistisch in. Wij hebben de pech om de laatsten van het Avondland te zijn. Het is onze plicht stand te houden tot het bittere einde, zoals de kapitein van de Titanic trots de koude duisternis in de ogen staarde.

En dat wringt bij ons. Ons tijdsbeeld is lineair: de tijd is een pijl die steeds vooruit gaat. Wij geloven graag dat het beter wordt en dat wij daar als individu een bijdrage aan leveren. Spenglers opvatting van tijd is cyclisch en de rol van het individu lijkt daarin verwaarloosbaar.

Maar het individu kan wel degelijk iets inbrengen tegen de onafwendbare teloorgang: de menselijke scheppingskracht. Een enkeling kan door dadendrang en zelfreflectie betekenis geven aan het bestaan. Het boek heeft de reputatie pessimistisch te zijn, maar het is onmiskenbaar vitalistisch.

Spengler had daarom enorm veel spijt van die titel. Het misvormde wat hij bedoelde en maakte weerbaarheid schijnbaar zinloos. Toen hij eenzaam en berooid stierf, vervloekte hij het begrip dat hem zo beroemd had gemaakt en waaraan zijn naam voor eeuwig verbonden is.