Direct naar artikelinhoud
Opinie

Profilering van universiteiten? Ja, maar vertrek vanuit de actuele toestand

Lieven BuysseBeeld rv

Lieven Buysse is campusdecaan aan de Faculteit Letteren van de KU Leuven Campus Brussel

In zijn opiniestuk bij de start van het nieuwe academiejaar reflecteert Luc Soete (DM 26/9) over de positie van de Vlaamse universiteiten. Hij haalt daarbij twee punten van zorg aan die beide gerelateerd zijn aan de hertekening van het hogeronderwijslandschap van enkele jaren geleden. De punten die Soete maakt zijn interessant, maar hij gaat wat al te kort door de bocht.

In de eerste plaats betoogt Soete dat er drie soorten universiteiten zijn in Vlaanderen: die van een universiteitsstad (bv. KU Leuven), van een universiteit gevestigd in een stad (bv. UGent) en van een universiteit in een grootstad (bv. VUB). Die analyse klopt als we enkel kijken naar de historische toestand, maar simplificeert de actuele situatie. Sinds de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten – en eigenlijk al sinds de associatievorming tussen universiteiten en hogescholen – zijn in elk geval de twee grootste universiteiten van Vlaanderen ruimer actief dan de stad waarmee hun naam hen verbindt. De UGent strekt zich uit over verschillende locaties in West- en Oost-Vlaanderen, en de KU Leuven is actief over heel Vlaanderen met vestigingsplaatsen verspreid over de vijf Vlaamse provincies en Brussel. Van zo’n universiteit verlang je net niet dat die zich in haar profilering gaat terugplooien op een enkele stad, ook al levert dat soms bijzondere organisatorische uitdagingen op.

Als de universiteit haar maatschappelijke opdracht ernstig neemt, moet ze de interactie met haar omgeving opzoeken, ongeacht of dat in Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel of Leuven is

Als de universiteit haar maatschappelijke opdracht ernstig neemt, moet ze de interactie met haar omgeving opzoeken, ongeacht of dat in Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel of Leuven is. Die opdracht geldt niet enkel voor het centrale beleidsniveau maar evenzeer – en wellicht nog sterker – voor elke opleiding. Daar schuilt ook een niet onbelangrijke opportuniteit in. Zo worden de uitdagingen van de grootstad ook uitdagingen voor een grotere groep onderzoekers en opleidingen, wat de kansen op dynamischere oplossingen voor grootstedelijke problemen enkel kan verhogen.

Soetes tweede punt van zorg is de profilering van de geïntegreerde opleidingen. Hij vreest dat opleidingen zoals Industriële Ingenieurswetenschappen te veel van hun praktijkgerichtheid moeten opgeven sinds ze van de universiteit deel zijn gaan uitmaken. Zo wordt het verschil met in dit geval een opleiding Burgerlijke Ingenieur volgens hem te klein. Dat is iets te kort door de bocht. De academisering van de vroegere hogeschoolopleidingen begon ruim tien jaar geleden. Bij elk van die opleidingen werd gestreefd naar een gezonde balans tussen een academisch fundament en een duidelijke praktijkoriëntatie. Die mix wordt vandaag nog systematisch bewaakt door opleidingsverantwoordelijken, docenten en – de belangrijkste kritische stem in dit verhaal – de studenten.

In mijn contacten met het werkveld waarvoor studenten vertalen, tolken, meertalige communicatie en journalistiek worden opgeleid, hoor ik nog altijd dezelfde sterke punten als vroeger over onze alumni: een sterke taalbeheersing, een scherp taal- en tekstinzicht, snel inzetbaar, goed in projectmanagement, … Binnen de universiteit blijven dit de opleidingen die het sterkst de vinger aan de pols houden met de noden van het werkveld. Vanuit andere hoeken van de universiteit klinkt soms wel eens de roep naar een nog verder doorgedreven integratie van onderzoekscomponenten in die opleidingen, maar tot nu toe slagen we erin om die boot af te houden. Net omdat we het unieke profiel dat academische en praktijkgerichtheid verenigt, willen en moeten bewaken.

De perceptie kan soms anders zijn natuurlijk. De veranderingen in het landschap van het hoger onderwijs van de laatste jaren zijn vaak moeilijk te volgen voor wie decennialang vertrouwd was met een andere realiteit. De oude driedeling tussen opleidingen van het korte type, het lange type van academisch niveau en het lange type van universitair niveau behoort al een tijdje tot het verleden maar blijft in vele hoofden leven. De universiteiten is er terecht veel aan gelegen om duidelijk te maken dat de geïntegreerde opleidingen volwaardig deel uitmaken van de universiteiten. In de hoofden van sommigen is daarmee ook het profiel vervaagd of zelfs samengesmolten met dat van andere universitaire opleidingen.

Universiteiten kunnen daar verandering in brengen. Het inhoudelijke profiel van een opleiding hoeft daarom niet te veranderen, maar er kan wel nagedacht worden over differentiatie in de algemene profielen van masteropleidingen. Er zijn voorbeelden uit het buitenland (denk maar aan het Verenigd Koninkrijk) waar een onderscheid wordt gemaakt tussen onderzoeksmasters (voor studenten met doctoraatsambities), specialisatiemasters (die dieper ingaan op de concepten uit een academische bacheloropleiding) en praktijkgerichte masters (die voortbouwend op een academische bacheloropleiding oriënteren richting een specifiek werkveld). Die zijn zonder uitzondering academisch maar het onderzoeks- en praktijkgehalte verschillen. Het zou veel studenten helpen om het bos opnieuw door de bomen te zien.