Direct naar artikelinhoud
Column

Mijd wachtkamers in ziekenhuizen. Het zijn sfeerloze koten met ongemakkelijke stoelen en miserabele tafeltjes

Hugo Camps moet naar de oogarts omdat er vocht achter zijn netvlies is gekropen
Beeld Bob Van Mol

Dissidentie mag ook. Onder die vlag vaart Hugo Camps.

De wachtkamer in het ziekenhuis is volgelopen, vooral met oude dametjes. De afspraak voor een oogscan was om kwart voor vijf, maar om 18 uur zit ik nog steeds onbestemd naar het plafond te staren. De wereld is kennelijk vergeven van mensen met een gebrekkig zicht.

De grijze dame met haar mooi gegraveerde wandelstok zegt tegen haar buurvrouw dat ze vreest voor weer een nieuwe spuit in het oog. Ze heeft ervaring. “Het is iedere keer weer sidderen en beven.” Omstandig doet ze uit de doeken hoe het voelt, een spuit in je oog. Het komt erop neer dat ziende blind sterven een geringere straf is. De al even bejaarde buurvrouw kan er ook van meespreken. “Ik gil al bij de eerste handbeweging van de dokter. Niet dat mijn arts ongevoelig is, maar die spuit moer er nu eenmaal in.”

Ik overweeg een eerste keer te vluchten.

Mijd wachtkamers in ziekenhuizen. Het zijn rommelige, sfeerloze koten met ongemakkelijke stoelen en miserabele tafeltjes vol beduimelde oude tijdschriften. En altijd vol. Een dame had ook nog haar overjas en boodschappentas op de stoel naast haar gedrapeerd. Niemand zei iets, wachtkamers in ziekenhuizen zijn de laatste suite van vergevingsgezindheid. En het hoofdje van deze mevrouw was al zo zorgelijk gerimpeld. Daar kon geen sneer meer bij.

In de wachtkamer worden patiënten geboren vertellers. Zoals vroeger tijdens de oorlogsjaren zomeravonden werden gevuld met grote verhalen over goed en fout

Alle kankers, letsels en gebreken komen in de wachtkamer voorbij. Meestal gedetailleerd. Soms worden de darmen voor je uitgerold. Het lijkt een voorschot van angst, want wie weet met wat voor ellende de arts of chirurg straks weer komt aandraven. De details van de kwalen zijn nodig om de solidariteit van de wachtkamer in stand te houden. Maar vrolijk word je er niet van.

Na een geslaagde oogoperatie zit ik hier nu omdat er vocht achter het netvlies is gekropen. “Dat wordt spuiten”, zegt een meneer die zijn decoraties in het keelgat heeft opgehangen. Hij ziet sinds kort niet meer uit één oog. “Van de ene dag op de andere potdicht.” In de wachtkamer worden patiënten geboren vertellers. Zoals vroeger tijdens de oorlogsjaren zomeravonden werden gevuld met grote verhalen over goed en fout. Eigenlijk zitten in de wachtkamer alleen maar oorlogsverslaggevers over het eigen lijf. Vooral vrouwen zijn luidruchtig en plastisch in het benoemen van wonden en kwalen. Mannen zijn eerder nurks en brommerig.

De dokter en haar assistente zijn al een keer of drie gepasseerd zonder mijn naam af te roepen. Ondertussen vliegen in de wachtzaal naalden en oogdruppels in de rondte. Ik overweeg nu echt op te stappen. Een vochtig oog is het einde der tijden niet. Ze zijn met duizenden, mannen en vrouwen die de hele dag lopen te wenen omdat het traanmechaniekje hapert. En een sluier vocht in de ogen heeft ook iets chics.

Ha, ik ben aan de beurt. De eclatante doktersassistente loopt me voor naar de foto- en scankamer. Ze swingt. Ik zeg dat ik honderd gedichten voor haar wil schrijven als ze de spuit achterwege laat. Ze glimlacht en denkt allicht aan karamellenverzen. Ze komt uit de streek van de Vlaamse Ardennen en daar heersen nuchterheid en masseerolie.

Ik zeg dat ik honderd gedichten voor haar wil schrijven als ze de spuit achterwege laat. Ze glimlacht en denkt allicht aan karamellenverzen

Voorlopig worden alleen foto’s genomen. “We zullen het hier maar bij laten”, zegt de assistente liefdevol. “Dan kun je weer een beetje rustig worden. Er is te weinig aanleiding om nu te spuiten.”

Ik wil in haar armen vallen maar denk net bijtijds aan #MeToo. Later heb ik toch nog een bloemetje overwogen, maar ik was vergeten haar naam te vragen. “Dat is gek”, zei mijn vrouw. “Meestal begin je daarmee.”

Hou het maar op paniek voor de spuit, schat.