Mag de Staatsveiligheid samenwerken met folterende inlichtingendiensten?

STEVEN VANDEPUT EN KOEN GEENS Met Frankrijk deel je niet dezelfde informatie als met Rusland of Noord-Korea. © BelgaImage
Kristof Clerix

Het toezichtsorgaan van de Staatsveiligheid pleit al meer dan tien jaar voor duidelijke spelregels over de samenwerking met buitenlandse inlichtingendiensten. De regering lanceert in september een richtlijn die de kwestie eindelijk regelt.

Mogen de Staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst ADIV samenwerken en gevoelige gegevens uitwisselen met dictatoriale regimes of landen die de mensenrechten niet respecteren? Mogen ze informatie verwerken die werd verkregen door marteling? Wat als Turkije informatie opvraagt over Gülen-aanhangers of over een Belgisch-Turkse studente die in contact staat met een linkse organisatie?

Zulke gevoelige kwesties liggen al lang op tafel, maar worden steeds urgenter.

De Staatsveiligheid onderhoudt contacten met inlichtingendiensten in 69 landen. De internationale samenwerking is volgens de dienst ‘van onschatbaar belang’ en berust op het principe ‘voor wat, hoort wat’. Uit cijfers die Knack opvroeg bij het kabinet-Justitie blijkt dat de informatie-uitwisseling de voorbije jaren fors is toegenomen. In 2010 maakte de Staatsveiligheid nog 2292 nota’s over aan buitenlandse correspondenten. Dit jaar staat de teller al op 3377 nota’s. ‘Tegen het eind van het jaar zullen we vermoedelijk meer dan 5000 nota’s verstuurd hebben’, zegt woordvoerster Sieghild Lacoere.

Ook de ADIV wijst op ‘het grote belang’ en ‘de essentiële meerwaarde’ van internationale samenwerking: ‘We onderhouden operationele relaties met meer dan 50 buitenlandse inlichtingendiensten. De intensiteit en de diepgang van die relaties variëren naargelang van het onderwerp en de dienst. Op het vlak van terreurbestrijding hebben we sinds begin 2014 meer dan 6000 documenten ontvangen van buitenlandse diensten en bijna 4000 documenten uitgestuurd.’

Moeilijke balans

Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) en zijn collega van Defensie Steven Vandeput (N-VA) hebben een ontwerp van richtlijn klaar die de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen Belgische en buitenlandse inlichtingendiensten regelt. In september bespreken ze het voorstel op de Nationale Veiligheidsraad, een vergadering van ministers en diensthoofden uit de Belgische veiligheidswereld. Lacoere: ‘In de ontwerprichtlijn worden buitenlandse inlichtingendiensten ingedeeld in verschillende categorieën. Dat gebeurt op basis van diverse criteria, zoals het democratische gehalte van een land en het belang van zo’n dienst voor de kennis van het onderwerp. De categorieën bepalen de aard en de mate van samenwerking en informatie-uitwisseling.’

Met Rusland zou je bijvoorbeeld informatie over de strijd tegen terrorisme kunnen uitwisselen, maar niet over politieke ontwikkelingen. Met Frankrijk zou je persoonsgegevens kunnen uitwisselen, met Noord-Korea niet.

Aanslagen voorkomen

Details over de precieze inhoud van de richtlijn wil de regering voorlopig niet kwijt. Cruciale vragen zijn onder meer wie finaal beslissingen neemt over gevoelige cases – het diensthoofd of de minister? – en of er een uitzonderingsclausule komt, bijvoorbeeld voor informatie die een aanslag kan voorkomen.

Wauter Van Laethem, jurist bij het Comité I, dat de Belgische inlichtingendiensten controleert, juicht toe dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een richtlijn. Op persoonlijke titel waarschuwt hij er wel voor dat het geen windowdressing mag zijn. ‘In Nederland heeft het toezichtsorgaan recent onderzocht of de inlichtingendiensten zulke richtlijnen correct opvolgen. Het antwoord was nee. Als je richtlijnen hebt, moet je ze ook ernstig nemen.’

Er is nog nieuws over de samenwerking met buitenlandse inlichtingendiensten. Voor het eerst in de geschiedenis gaan de toezichtsorganen van vijf Europese landen (België, Nederland, Zwitserland, Noorwegen en Denemarken) gelijktijdig dezelfde problematiek onderzoeken: de internationale uitwisseling van persoonsgegevens van Syriëstrijders. Van Laethem: ‘De samenwerking tussen Europese inlichtingendiensten neemt gigantisch toe. De controleorganen moeten die realiteit volgen. Alleen botsen we daar op grenzen, want de controle op inlichtingenwerk is een nationale materie. Een gezamenlijk internationaal onderzoek door verschillende toezichtsorganen is daarom geen optie. Maar een gelijktijdig onderzoek naar hetzelfde thema in vijf verschillende landen, dat kan wel. Deze gecoördineerde aanpak is uniek.’

Kristof Clerix

Internationale samenwerking berust op ‘voor wat, hoort wat’.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content