Berger is in Antwerpen onder meer actief als ondernemer en organisator van inburgeringscursussen voor joodse nieuwkomers. Op de website van Joods Actueel geeft hij in een interview toelichting bij de verhouding tussen zijn geloof en zijn politieke engagement.

Hij geeft onder meer aan dat hij andere vrouwen geen hand zal geven. “Als ultraorthodoxe jood hou ik mij aan de regels van mijn geloof en zal ik dan ook uitleggen aan mensen met wie ik in contact kom waarom ik geen hand geef aan een andere dame. [...] Het heeft in ieder geval niets te maken met een gebrek aan respect voor vrouwen, integendeel, het huwelijk is voor mij heilig en ook het respect voor mijn echtgenote. Daarom onthoud ik mij van fysiek contact met andere vrouwen.”

“Ritueel slachten moet toegelaten worden”

Ook over het ritueel slachten is Berger duidelijk: “Ik blijf erbij dat het ritueel joods slachten, bij ons uitgevoerd door professionelen, moet toegelaten worden. Het moet kunnen dat religieuze vrijheid gerespecteerd wordt met het nodige respect voor dieren.” Nochtans heeft de Vlaamse regering, mét daarin CD&V, beslist dat ritueel slachten vanaf januari 2019 verboden wordt.

“Ik wil uiteraard een stem vertolken voor de Joodse gemeenschap en mee kunnen uitleggen wat er bij ons leeft”, zegt Berger nog. “In de politiek kan ik erop toezien dat bij het stemmen van regels en wetten ook rekening wordt gehouden met onze gemeenschap.”

Volgens Joods Actueel zou Berger woensdag in Antwerpen worden voorgesteld als kandidaat door lokaal lijsttrekker Kris Peeters. Na kritische geluiden van andere partijleden en vanuit de vrouwenbeweging, liet Peeters in een tweet echter al weten wat hij denkt van de uitspraken van Berger:

Aron Berger krijgt naar eigen zeggen vaak te horen dat de ultraorthodoxe gemeenschap in Antwerpen geïsoleerd leeft en niet geïntegreerd is. Dat beeld wil hij bijstellen. “Ja, we hebben natuurlijk onze eigen gewoonten en we zijn niet geassimileerd. Maar er is een groot verschil tussen assimilatie, waar wij niet voor staan, en integratie, die ik toejuich.”