Het mysterie van onze priester-dichter: de hersenen van Guido Gezelle

In de tas van de professor zat het brein van zijn oude meester Gezelle. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Guido Gezelle brengt volgende week een nieuw boek uit: Hoger dan de sterren. Die status heeft hij nog altijd in Vlaanderen. Zijn bustes horen bij het meubilair van dit land. Onze reporter reisde langs Vlaamse wegen, op zoek naar het hoofd van de dichter.

Het begon in restaurant In de Balans aan de Kaasrui in Antwerpen. Ik dronk er een glas wijn in goed gezelschap: aan mijn tafel stond een kleine buste van Guido Gezelle.

Al jaren is hij een trouwe metgezel. In mijn oude klas keek hij vanaf de vensterbank toe. Aan de overkant van de straat was hij er ook, in het volkscafé ’t Rozeke. In de cultuurtempel de Singel. Toen ik garnaalkroketten at in de Flandria in Oostende.

Ook tijdens interviews was hij er soms bij. Ik meen me vaag te herinneren dat zelfs Jaap Kruithof een buste had. En professor Geert Buelens, auteur van De jaren zestig, heeft er één staan in zijn woonkamer. De borstbeelden zijn onverslijtbaar, ze horen bij het meubilair van dit land.

‘Hebt u al een keuze gemaakt?’ vroeg de ober van In De Balans.

‘Skrei’, antwoordde ik, terwijl ik naar het beeld bleef turen en me afvroeg waarom de priester-dichter altijd zo gepijnigd terugkeek.

Een zomerdag in 1890. Een donkergroene stoomtrein is op weg van Brugge naar Kortrijk. In een van de coupés zit Gustaaf Verriest, professor inwendige ziekten in Leuven. Een verschijning, met zijn witte haren en zijn flamboyante kostuum.

In Roeselare stopt de trein. Op het perron ziet hij Gezelle staan. Hij wenkt de dichter. Gezelle stapt op en begroet de professor hartelijk, zoals oude vrienden doen. Ze kennen elkaar al jaren. Verriest is nog student geweest van Gezelle, in het Klein Seminarie in Roeselare. Toen al kon hij uren staren naar de ‘buitengewoon zwaren kop’ van de meester. Ook later bleef de professor een leerling, een gezelliaan.

Hij gaat tegenover de dichter zitten en kijkt weer naar die grote kop, zoals vroeger. Naar de ‘verbauwelijk groote bulten’ op zijn voorhoofd.

De trein vertrekt.

Na de dood van Gezelle hebben nog heel wat beeldhouwers zijn buste gemaakt

Verriest vraagt Gezelle of ze een buste van hem mogen maken. Hij kent een jonge beeldhouwer, die ook nog op het Klein Seminarie heeft gezeten en nu naam maakt. De dichter kijkt op, de stoomtrein blaast en rijdt verder.

Vier jaar later logeert beeldhouwer Jules Lagae een maand bij hem. ‘Gezelle was in die periode een Scandinavisch werk aan het vertalen’, schrijft hij later. ‘Ik zie hem nog voor mij zitten met zijn peinzend gelaat. Nu en dan haalde hij uit de zak van zijn oude soutane een stukje potlood. Hij krabbelde wat woorden op een papier. En dan borg hij alles weer in zijn zak en keek wederom naar een onzichtbare horizon, in dromerig denken verdiept. Een schonere gelaatsuitdrukking kon ik me niet wensen.’

Gezelle is minder te spreken over de poseersessies. In een brief aan een kennis schrijft hij: ‘ Achtbare Heer & vr, Ik heb uw doodsbericht van de lieve zuster ontvangen en bewonderd, tevens hoore ik dat het beeld, daar ik zoo veel meê uitgestaan en afgezien hebbe, endelyk in uw bezit is. Proficiat ermeê, is ’t dat ’t u aanstaat. Beruste in de vaste hope dat het daarmeê nu uit is en ben zeer vast beraden in geene andere, ’t zy welke, ceremoniën die daaraan zouden verbonden zijn toe te stemmen! Semel desipisse sat est! Het is voldoende om eenmaal dwaas te hebben gedaan.’

Nooit zou hij nog poseren. Hij houdt woord. Op 27 november 1899 sterft de dichter in het Engels Klooster in Brugge. De volgende ochtend staat professor Verriest aan het bed van zijn dode vriend. In zijn notities schrijft hij: ‘Uiterst zelden wordt gelegenheid geboden het brein van zoo een geniaal man als G. Gezelle aan een onderzoek te kunnen onderwerpen.’

Verriest zaagt de schedel van Gezelle open, haalt zijn hersenen eruit, legt ze in formol en keert terug naar Leuven. In zijn tas zit het brein van zijn oude meester.

118 jaar later. Mijn trein stopt in Diest, twee haltes voorbij Leuven. Ik bel aan in een huis dat Huize Kleengedichtje heet. Een sympathieke man doet open.

‘Hebt u toevallig de hersenen van Guido Gezelle?’ vraag ik.

‘Nee’, zegt hij. ‘Maar wel iets anders.’

Ik stap binnen en kom ogen te kort: overal staan mooie beelden van de dichter. Het huis ziet er echt uit als een kleengedicht.

Jos Verheyen is een gezelliaan. Al sinds zijn 23e, vijftig jaar geleden, verzamelt hij alles over de dichter. Elke rommelmarkt en antiquair speurde hij af. Soms alleen, soms met zijn vrouw Lilian. Hij ging dan in een stad over Gezelle praten, zij zocht verder. Op het einde van de middag bekeken ze de oogst: er zaten vooral boeken en afbeeldingen bij, maar af en toe ook een buste. Ze hebben er in alle kleuren en maten, in gips en in marmer.

Gezelles dodenmasker is wat gehavend. Aan zijn linkerslaap zit een oneffenheid.
Gezelles dodenmasker is wat gehavend. Aan zijn linkerslaap zit een oneffenheid.© SASKIA VANDERSTICHELE

Eén beeld koestert hij meer dan de andere. ‘Ik heb het gekregen van Karel de Busschere, een eminente gezelliaan, die vaak over hem geschreven heeft. Ik had hem een boek gestuurd, met de vraag of hij er een opdracht in wilde schrijven. Toen nodigde hij me uit. Zo zijn we goede vrienden geworden. “Jos,” zei hij op een dag, “als ik ooit sterf, krijg jij mijn buste van Gezelle.”‘

Het was er een van Lagae uit 1894. Vijf afgietsels had de beeldhouwer gemaakt van zijn Gezellekop. Het eerste exemplaar had hij aan zijn dokter gegeven, die het op zijn beurt had doorgegeven aan zijn pastoor. Die was dan weer bevriend met Karel, die ook priester was. ‘Op een dag zul je iets bijzonders krijgen’, zei die priester aan zijn collega Karel. ‘Ik verwacht geen tegenprestatie, alleen een pupe toebak.’

‘Zo is het ook gegaan. Maanden later wilde Karel de mis opdragen. Toen hij de kerk binnenstapte, stond die buste in de entree. Hij keek om zich heen, maar zag niemand. De altijd nederige Karel pakte het beeld vast en zei: dat is vanaf nu van mij. Toen Karel stierf, bleek dat ik in zijn testament stond. Onder de buste kleefde een papiertje, “Voor Jos”, zodat het zeker niet bij de verkeerde zou terechtkomen.’

Ik kijk rond in Huize Kleengedichtje. ‘Na de dood van Gezelle hebben nog heel wat beeldhouwers zijn buste gemaakt’, zegt Jos. ‘Ik ben zeker al vijftig verschillende beelden tegengekomen.’

Elke generatie maakte haar Gezelle: na de romantici zoals Lagae kwamen de expressionisten. ‘Het beeld van Oscar Jespers uit 1929 vind ik prachtig. Ze hebben het ooit in Brugge willen zetten, maar daar vonden ze dat hij er niet genoeg op leek. Na de oorlog zijn er nog heel wat bekende bustes van Gezelle gemaakt: die van Frans Lamberecht, bijvoorbeeld. Het stond in de jaren vijftig en zestig in zowat elke bibliotheek. Ook die van Carli in gepatineerd gips zijn wijdverspreid, zelfs op tweedehands.be. Die beelden hebben allemaal een nummer, maar dat wil niets zeggen. Ze zijn destijds massaal geproduceerd.’

‘Hoeveel zijn ze waard?’ vraag ik.

‘Twintig, dertig euro of wat de gek ervoor geeft. Een vriend van mij had een reusachtig groot beeld gekregen van zijn zoon. Het leek nergens naar, maar hij kon natuurlijk moeilijk niet blij zijn. Op een Gezelledag had hij het meegenomen. Gezelle zat naast hem op de passagiersstoel met een veiligheidsgordel om.’ (lacht)

Gezelle was niet alleen in trek onder beeldhouwers, ook schilders hebben hem vaak geportretteerd. Ooit stond hij op een briefje van 5000 Belgische frank – altijd was hij een vriend van de rijken. Zelfs striptekenaar Marc Sleen maakte zijn Gezelle, al leek die meer op Nero. ‘Schilder Hugo Heyens stierf dan weer een week nadat hij Gezelle getekend had.’

Zo uitzonderlijk zwaar waren zijn hersenen nu ook weer niet. En het gewicht zegt helemaal niets over je intelligentie.

‘Met bewondering mag je nooit overdrijven,’ zegt Jos, ‘maar dat is niet altijd evident. Ook Gezelle overdreef in zijn onderdanigheid voor de hiërarchie. Misschien ben ik weleens te ver gegaan in mijn bewondering voor hem.’

Alleen die hersenen, die vond Jos nergens.

Een dag later in Brugge, in het Gezellearchief. Een vrouw komt de leeszaal binnen met een grote rode doos. ‘Wij bewaren hier vooral zijn literaire erfenis’, zegt Els Depuydt. ‘Toen ik alles aan het archiveren was, vond ik dit.’ Ze maakt de doos open en haalt er hersenen in gips uit. ‘Eerst schrok ik, het was nu eenmaal een beetje luguber. Ik had ook geen flauw idee hoe ik dit in de computer moest registreren.’

Tussen de ontelbare brieven en handschriften staat nu: ‘AFGIETSEL VAN DE HERSENEN VAN GUIDO GEZELLE, varia, documentnummer 10404’. ‘De afdruk is net na zijn dood gemaakt door professor Verriest’, vertelt Depuydt. ‘Hij nam ze mee naar lezingen, waar hij sprak over zijn bevindingen .’

Ik lees het vergeelde papier uit 1901, dat bij de hersenen zit. ‘Pia dun, licht losbaar, zonder spoor van woekering. Matig bloed in de vaten, slagaders met dunne wanden, hier en daar spaarzame atheromateuze vlekskes. (…) Het gewicht der hersenen, vastgesteld na het uithalen, bedroeg met de pia, 1642 gram. Het doorgaansch hersengewicht der Europeër bedraagt 1350 à 1360 gram. Hier volgen eenige aangaven: de hersenen van Lord Byron wogen 2238 gram, die van staatsman Cromwell 2229 gram, die van dichter Schiller 1785 gram, die van componist Schubert 1420 gram en die van chemiker Liebig 1352 gram.’

‘De echte hersenen van Gezelle hebben we helaas niet’, zegt Els.

Ik hou de gipsen kopie tegen mijn slapen. Hij past niet in mijn hoofd, mijn nochtans grote kop is te klein. ‘Professor Verriest had gelijk’, murmel ik. ‘Gezelle moet echt een enorme schedel gehad hebben.’

‘Dat is zo’, lacht Els. ‘We hebben wel een ander deel van zijn hoofd in onze collectie. Ze opent een medaillon: er zit een haarlok in van de dichter, afgeknipt door zijn secretaresse Cordelia.

Ook al zijn het maar een paar haren, die oude Gezelle leeft dus nog. ‘Onlangs stond er een jong meisje met een kaartje voor onze deur. Ze had het gevonden in de erfenis van haar nonkel pastoor. Haar mama had gezegd: smijt dat weg, maar het was echt een kaartje van Gezelle. We hebben het ook aangekocht. Dat zou Gezelle ook gedaan hebben. Hij verzamelde echt alles. Na zijn dood is zijn gigantische archief naar zijn neef Caesar Gezelle gegaan, die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Frankrijk gevlucht is. Iemand is hem toen achterna gereisd met een grote kar, met dat archief erop. Daarom zitten er in sommige boeken nog altijd gaten, van een kogels.’

De echte hersenen van de dichter lagen niet op die kar. Ze stonden op dat moment in een emmer formol onder de salontafel van Gustaaf Verriest, in zijn huis aan de Vaartstraat 44 in Leuven. Na zijn dood schonk zijn dochter Louise ze aan de KU Leuven.

Jos Verheyen 'Gezelle poseerde maar één keer, maar er bestaan zeker vijftig verschillende beelden van hem.'
Jos Verheyen ‘Gezelle poseerde maar één keer, maar er bestaan zeker vijftig verschillende beelden van hem.’© SASKIA VANDERSTICHELE

‘Bestaan die hersenen nog?’ vraag ik.

‘Het is een beetje zoals Elvis‘, zegt Els. ‘Sommigen beweren dat hij leeft, maar dat is wel erg onwaarschijnlijk. Een paar jaar geleden is hier wel een professor uit Leuven geweest, om naar het afgietsel te kijken.’

Ik neem de trein naar Leuven. ‘Ik kende dat verhaal van Gezelle niet’, zegt Joost van den Oord, professor pathologie aan de KU Leuven. ‘Tot onze bibliothecaris zei: “Je weet toch dat de hersenen van Gezelle in jullie laboratorium staan?” Sterk, dacht ik. Maar helemaal onwaarschijnlijk klonk het verhaal ook weer niet. Als je hersenen in formol legt, worden ze hard en kunnen ze honderden jaren bewaard worden. Ik ben toen op zoek gegaan naar die van meneer Gezelle. In alle hoeken en gaten van ons oude laboratorium heb ik gezocht. Daar stonden heel wat potten met hersenen, maar helaas niet die van Gezelle. Ze zijn niet meer in Leuven.’

Uit nieuwsgierigheid ging de professor naar de gipsen kopie in Brugge kijken. Iets abnormaals zag hij niet. ‘Aan de buitenkant van hersenen heb je windingen of uitstulpingen: de zogenaamde gyri. Verriest merkte in zijn geschriften op dat Gezelle, ter hoogte van zijn oor, een sterk ontwikkelde gyrus had. Daar waar de spraak en het schrift zitten. Dat zou, schreef Verriest, zijn genialiteit verklaren. Alleen zat die sterk ontwikkelde gyrus aan de rechterkant. Dat zou betekenen dat Gezelle linkshandig was. Helaas, hij was rechtshandig. Verriest probeerde dat goed te praten. “Jaja, maar hij is linkshandig geboren, ze hebben een rechtshandige van hem gemaakt.”‘

‘Slappe redenering, vind ik, en allesbehalve wetenschappelijk. Net zoals zijn verwijzing naar het gewicht van zijn hersenen: die wogen 1640 gram. Dat is inderdaad 300 gram meer dan die van de gemiddelde mens, maar zo uitzonderlijk is dat nu ook weer niet. En het gewicht heeft al helemaal niets te maken met het feit of iemand intelligent is of niet. Alleen, zo dachten ze wel, eind negentiende eeuw. De geschriften van Verriest passen helemaal in die tijdgeest. In die jaren werden er ook nog schedelmetingen gehouden, hè. Het doet me ook denken aan de theorieën van Cesare Lombroso. Hij beweerde dat je aan uiterlijke kenmerken kon zien of iemand een crimineel was.’

‘Bent u zelf een fan van Gezelle?’ vraag ik.

‘Zeker. Als Nederlander apprecieer ik hem heel erg. Maar zijn genialiteit had dus volstrekt niets te maken met de afmetingen van zijn schedel.’

Ik wandel verder door de studentenstad, tot aan het appartement van Bart Vandekerkhove, voorzitter van de Guido Gezellekring. Op zijn deurbel staan niet alleen zijn naam en die van zijn levensgezel, maar ook ‘Degezelle’. ‘De naam van de buren’, zegt hij. ‘Een ongelooflijk toeval.’

Ook Bart heeft geen idee waar de hersenen zijn. ‘Ze kunnen verdwenen zijn tijdens de brand van Leuven in 1914’, zegt hij. ‘Een andere mogelijkheid is dat ze in Louvain-la-Neuve liggen. Na de splitsing van de universiteit in 1968 werd de bibliotheekcollectie letterlijk in tweeën gekapt: de helft is toen naar Wallonië gegaan. Maar ook daar vallen ze uit de lucht.’ Er bestaat nog een derde piste: studenten zouden, tijdens een tipsy nacht, aan de haal zijn gegaan met de hersenen en ze hebben weggegooid in een bad.

Zijn genialiteit had dus volstrekt niets te maken met de afmetingen van zijn schedel

‘Maar eigenlijk doet het er niet toe’, zegt Bart. ‘De vraag van professor Verriest is allang beantwoord: natuurlijk was Gezelle geniaal. De man is gestorven op een van de laatste dagen van de negentiende eeuw en wordt vandaag nog altijd gelezen. Het is geen toeval dat onze kring tweehonderd leden telt en nog altijd springlevend is, terwijl andere kringen en genootschappen van grote schrijvers op sterven na dood zijn. Onlangs werd het Gerard Walschap Genootschap ontbonden. En Hugo Claus wordt nu wel uitgebreid herdacht, maar wie heeft onlangs nog een boek van hem gelezen?’

Bart is een overtuigde gezelliaan. Ook hij heeft ooit op het Klein Seminarie in Roeselare gezeten. Vandaag is hij een beetje een apostel van de meester: overal in Vlaanderen zingt hij zijn woorden. ‘Ik ben ook op zoek naar partituren die mensen geschreven hebben op zijn gedichten.’ 3500 vond hij er al, overal in de wereld. ‘Van Finland tot Australië zijn er mensen bezig met Gezelle. Allemaal hebben ze hun verhaal. Sommigen zijn decennia geleden geëmigreerd. Anderen hebben dan weer een lief uit België en kwamen zo in contact met Gezelle. Soms gebeurde het door puur toeval. Een tijd geleden trad een Amerikaanse tenor op in De Munt. Hij logeerde bij een gastgezin, waar de vrouw des huizes hem iets liet lezen van Gezelle. De man verstond natuurlijk geen woord Nederlands, maar begon meteen te componeren op het ritme van de klanken.’

Er zit veel muzikaliteit in zijn poëzie, zegt Bart. ‘Dat merk ik elke keer als ik optreed. Mijn muzikanten en ik staan trouwens niet alleen op het podium. Er is ook altijd een buste op de scène, zoals elke Gezellefan er minstens één heeft’. Alleen in Deinze liep het fout. ‘Na het concert had ik het borstbeeld in een sportzak gestopt. Een van mijn muzikanten stootte er per ongeluk tegen: die kop in duizend stukken. Het is maar gips, en toch deed het me wat.’ Intussen heeft een kennis alle stukken weer aan elkaar gelijmd. Die oude Gezelle kreeg een nieuwe kalklaag.

In het station van Leuven kijk ik naar een foto van een ander beeld van Gezelle. Net voor professor Verriest zijn hersenen eruit haalde en zijn secretaresse een paar haren afknipte, maakten anderen zijn dodenmasker. Bij leven had de dichter nog geroepen: ‘Semel desipisse sat est. Het is voldoende om eenmaal dwaas te hebben gedaan.’ Nooit zou hij nog naar een onzichtbare horizon staren, in dromerig denken verdiept. Maar na zijn dood heeft wellicht niemand zo ijverig geposeerd als hij.

Er is iets vreemds met dat dodenmasker. Gezelles gezicht van die fatale 27e november 1899 is een beetje gehavend. Aan zijn linkerslaap zit een oneffenheid. Daar had hij een ontsteking met een abces, staat in het verslag van professor Verriest. Het is te zien op het dodenmasker. Er zit een kleine lap op. Alsof iemand Gezelle in zijn laatste uren in leven wilde houden, niet wilde geloven dat ook goden sterven.

Op dat moment rijdt mijn trein het station van Leuven binnen. De aarde gromt weêrom van onder zijne voeten, en, het wonder donderend gebrom rolt voort, dat hij ’t klaar en klaarder hoort, en, dáár komt het: ’t nadert, ’t nadert, ’t is daar… ziet gij hoe ’t gebladert, en de grond, en alles, dook in een wolk van damp en rook?

Gezelle Gezongen treedt op 23/06 op in het Bijbelhuis in Male (Brugge). Info: www.gezellegezongen.be/databank. Informatie over de kring op www.guidogezellekring.be. Hoger dan de Sterren van Guido Gezelle, 256 pagina’s, uitgegeven bij Polis

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content