Direct naar artikelinhoud
Boeken

Erotisch, absurd en grotesk: Ian Buruma's wilde jaren in Tokio

De metro in Tokio in de jaren zeventig, door de lens van Daido Moriyama.Beeld Daida Moriyama

De Brits-Nederlandse essayist Ian Buruma wekt op gepassioneerde wijze het broeierige Japan van eind jaren zeventig tot leven in Tokio mon amour. Zijn vrijpostige memoires tonen een intens nieuwsgierige geest.

Misschien kwam het door mijn jeugd in een cultureel gemengd gezin, of misschien door iets in mijn karakter, dat ik me altijd aangetrokken voelde tot buitenstaanders’, schrijft Ian Buruma (°1951) in Tokio mon amour. Toen de tegenwoordige hoofd­redacteur van The New York Review of Books in 1975 neerstreek in Japan, koesterde hij er zijn ­status van stille outsider. Overweldigd was hij door het kleurenpalet, de theatraliteit en het ­hallucinatoire effect van de hoofdstad. Alsof Buruma zich uitleverde aan ‘surrealistische ­fantasieën die waren ontsproten aan de ­koortsachtige ­verbeelding van een dichter’.

Tokio, waar ‘de naargeestige sfeer van de ­oorlog had plaatsgemaakt voor een uitbundig hedonisme’, betekende de gedroomde ontsnappingsroute voor Buruma. De zoon van een Brits-Joodse moeder en een Nederlandse protestantse vader wilde zich per se ontworstelen aan zijn beschermde Haagse upper-classmilieu. Aangelokt door het personage Kyoko uit de film Domicile conjugal (1970) van François Truffaut én een schokkende voorstelling van het ­avant-gardistische Japanse theatergezelschap Tenjo Sajiki, leek het alsof hij ‘door het sleutelgat van een groteske peepshow gluurde’.

De naar sensaties snakkende student sinologie in Leiden wist het zeker: ‘Op naar Tokio, dacht ik. Zo snel mogelijk.’ Een beurs voor een studie aan de filmacademie bood de gedroomde kans. Zijn (Japanse) vriendin Sumie voegde zich bij hem, al zat Buruma op dat moment nog ferm in de knoop met zijn seksuele identiteit. Op de cover van het boek oogt hij als het evenbeeld van de jonge homoseksuele globetrotter-schrijver Bruce Chatwin.

Aarzelende jongeman

Ian Buruma zou zich later ontpoppen als een notoir kenner van Azië en Japan (lees bijvoorbeeld De spiegel van de zonnegodin uit 1984) én een intellectueel van wereldformaat. Maar in Tokio mon amour is hij nog een aarzelende jongeman, bereid tot ‘bijna totale onderdompeling’ en overgave aan ‘het uitbundig soort hedonisme’ dat in de Japanse hoofdstad heerste. Een stad waarbij zelfs Los Angeles in het niets viel. Waar kon je overigens beter een buitenstaander zijn dan in Japan? Het land onthaalt de gaijin (buitenlander, DL) warm en vriendelijk, maar houdt hem ook op deskundige afstand. ‘Ik wilde een beetje aan de rand blijven, er niet helemaal bij horen, maar er ook niet buiten vallen, het een noch het ander, een geboren fellowtraveller, een mannelijke homovriendin, een toeschouwer tussen ­sympathieke vreemdelingen.’

Aanvankelijk voelde Buruma zich verdwaasd en verdoofd in het doolhof van het ‘plastic fantastic’ Tokio

Na zijn zesjarige verblijf – en ondanks de ­genoten vrijheid – zal hij beseffen dat hij steeds een gaijin zal blijven. Tijd om te verkassen. Naar Londen, in zijn geval.

Ruige subculturen

Aanvankelijk voelt Buruma zich verdwaasd en verdoofd in het doolhof van het plastic fantastic Tokio, ‘met zijn bonte verzameling van pastichegebouwen’. Maar al snel neust hij rond bij ­allerhande groupuscules en zoekt hij soelaas bij ruige, ongetemperde subculturen. Hij ontmoet er vooraanstaande culturele iconen, die verrassend benaderbaar bleken. Onder meer de Amerikaan Donald Richie, een experimenteel filmmaker en essayist, zal hem op sleeptouw nemen.

Buruma raakt bevangen door de cinema van de Japanse Grote Drie: het ‘zenachtige ­minimalisme’ van Yasujiro Ozu, de ‘weelderige en ­schilderachtige Japanse esthetiek’ van Kenji Mizoguchi en ‘het technische vernuft’ van Akira Kurozawa. Het zijn drie regisseurs van wie hij vooral het ‘emotionele realisme’ omhelst. Even zelfs wordt Buruma samen met Richie ingelijfd in Kurozawa’s film Kagemusha en draven ze op in bijrollen als Portugese missionarissen, tot twee andere buitenlanders de voorkeur krijgen. Later zal hij toch acteren, onder meer bij het Situatietheater van Kara Juro.

Evengoed begeeft Buruma zich in obscure bioscopen waar het genre van de roman porno (porno romance), met ‘vaak inventieve plots’, opgeld maakte. Hij ziet hoe de beruchte pornografische art movie Het rijk der zinnen uit 1976 van Nagisa Oshima, vol harde (wurg)seksscènes en een pleidooi voor vrouwelijke lust, uitgroeit tot een wereldwijd succès de scandale. Uitvoerig beschrijft Buruma hoe hij gesofisticeerde peepshows bezocht. Zo is hij in Kyoto getuige van een spektakel, de tokudashi, waarbij mannen met een vergrootglas en zaklamp meisjes ‘onderzoeken’ die op een ronddraaiend podium hun schaamstreek ontbloten. ‘Deze wereld was zowel vreemd als volkomen menselijk, als een of ander primitief ritueel.’ Of hij vertoeft in kringen waar mannen er prat op gaan dat ze Yukio Mishima nog hadden gekend, de Japanse schrijver die in 1970 als een samoerai zelfmoord pleegde door zijn buik met een zwaard open te snijden.

Ian Buruma: ‘Ik wilde een beetje aan de rand blijven, er niet helemaal bij horen, maar er ook niet buiten vallen.'Beeld Ian Buruma

Niet minder intens zijn Buruma’s beschrijvingen van circusfreaks als De Menselijke Pomp of ‘het meisje dat de kop van de kip afbeet’.

Buruma windt er geen doekjes om: hij was mateloos aangetrokken tot de drievuldigheid van ero, guro en nansensu – het erotische, het absurde en het groteske. Alsof hij gegijzeld werd door een primitieve oerkracht, als verzet tegen zijn ­‘goedburgerlijke milieu’. Hij legde zich ook toe op ­fotografie, ‘de perfecte kunst voor een voyeur die zich langs de randen beweegt’, aangevuurd door het verontrustende werk van Daido Moriyama, Shomei Tomatsu of Araki. ‘Araki’s gezicht – met het kleine ronde brilletje, zijn snorretje en zijn indringende voyeursoogjes’ groeide uit tot een icoon. De fotograaf stapte door de louche zelfkant ‘als een hedendaagse Toulouse-Lautrec’.

Maar Buruma pikte graantjes uit talloze artistieke ruiven. Indrukwekkend zijn de ontmoetingen in Tatsumi Hijikata’s Asbeststudio, ‘doortrokken van pijn, marteling en dood’ en geïnspireerd door De Sade en Jean Genet. ‘Kunstenaars ­moeten misdadigers zijn’, vond Hijikata. ‘Ze ­moeten bloed laten vloeien.’ Buruma bespaart niet op cassante details in deze vrijmoedige memoires waarin hij zichzelf als een op ­zintuiglijke en kunstzinnige ervaringen beluste jonge kerel afficheert. Zijn prettig meanderende essays zijn erudiet maar tegelijk erg down-to-earth, doorspekt met foto’s en ragfijne observaties over een land vol ongrijpbaarheden.

Helemaal vrij

Buruma evoceert zichzelf en zijn omgeving met geamuseerde verbazing en beseft dat ‘cultureel gedrag altijd een soort toneelspel’ is. De latere Erasmusprijswinnaar laat ons in Tokio mon amour diep in de onderbuik van Japan loeren. Een queeste die hemzelf voorgoed veranderde. Of zoals zijn mentor Richie het hem toefluisterde: ‘Voor een romanticus, iemand die openstaat voor andere manieren van zijn, is Japan vol ­verrukkingen. Niet dat je er ooit echt bij zult horen. Maar je bent wel helemaal vrij. En je kunt beter vrij zijn dan ergens bij horen. Want hier kun je precies worden wie je wil zijn.’

Ian Buruma, 'Tokio mon amour', Atlas Contact, 238 p., 19,99 euro. Vertaling Arthur Wevers. ★★★★☆Beeld rv

.