De Blik van Bistiaux: “Vincent Kompany zou zelfs van mij een Belg kunnen maken”

De volle 23 jaar lang was Paul Bistiaux bij Royal Antwerp FC de bekendste en kleurrijkste clubsecretaris van het land. ‘Brandweerman’, noemde hij het zelf. Voortdurend in de weer om overal kleine en grote branden te blussen op de ontvlambare Bosuil. Maar niet alleen op Antwerp liet hij zich graag gelden, in zijn typische Antwerpse stijl, even fijnzinnig als humoristisch. Van advocaat over plaatsvervangend vrederechter tot voorzitter van de Muziekkapel van de Sint-Pauluskerk: Bistiaux was en is het allemaal. En vanaf dit seizoen, elke zaterdag, ook columnist voor Gazet van Antwerpen.

Tien jaar bij dezelfde club was in de oude tijden niet ongewoon, maar in het post-Bosman voetbaltijdperk is het een eeuwigheid. Het wordt nog sterker als je ziet dat dit verricht werd bij een van de grootste clubs van de wereld.

‘Vince the Prince’, dus. Hij is een Belg, maar geen oude. Julius Caesar zou hem niet herkend hebben. Wat mij aan hem altijd gefascineerd heeft, is niet alleen wat hij op het veld doet, maar vooral hoe hij naast het veld beweegt.

Ik heb hem één keer ontmoet, lang geleden, toen we zaten te wachten in het bondsgebouw. Hij speelde nog voor Anderlecht, maar zijn persoonlijkheid maakte toen al indruk. Ik herinner me nog goed mijn ‘amai’-ervaring: zelden zo een beleefde, welbespraakte jonge profvoetballer ontmoet.

Hij is natuurlijk een topspeler met een prachtig palmares, hij straalt rust en gezag uit en bij de noisy neighbours is hij niet enkel nu al een legende maar krijgt hij ongetwijfeld nog een standbeeld. Letterlijk, want in Engeland bestaat sedert lang het mooie gebruik om niet enkel koningen en schilders, maar ook sporthelden met een buste op straat of plein te eren. Onze stad gedenkt met mooie beelden haar grote zonen Rubens en Antoon Van Dyck, maar toen ik de eerste keer in Newcastle kwam, was ik stomverbaasd in een drukke winkelstraat een bronzen standbeeld aan te treffen van Jackie Milburn.

Maar de kwaliteit waarmee Vincent Kompany in mijn ogen het hoogste scoort, is zijn beheersing van de beide landstalen en vooral de vanzelfsprekendheid waarmee hij ze gebruikt. Hij spreekt – naast quasi perfect Engels – vlekkeloos Frans én Nederlands. In een tweetalig land als het onze zou dat normaal moeten zijn, maar iedereen weet dat dit niet waar is.

België is het enige land ter wereld waar het mogelijk is en waar het breed geaccepteerd wordt dat de voorzitter van de grootste sportfederatie de grootste landstaal niet spreekt.

In het zuiden van ons land is er ook de laatste jaren weer een golf van sportieve supertalenten, en dit niet enkel in het voetbal maar ook in andere sporttakken, zoals atletiek en tennis. Ik ben dikwijls onder de indruk van hun soms verbluffende prestaties op het wereldtoneel. En zolang men het puur sportieve aspect beschouwt, speelt de taal geen rol: een gouden medaille is een gouden medaille in élke taal.

Maar zodra er een beroep gedaan wordt op mijn nationaal gevoel, zodra de sporters in kwestie worden opgevoerd als nationale iconen, dàn betreur ik dat zij er niet in slagen al was het maar enkele woorden te zeggen in de taal van de meerderheid van hun landgenoten. Niemand verwacht van een kampioen dat hij of zij Vondel kan declameren. Maar een paar gewone Nederlandse volzinnen zouden van respect voor het publiek getuigen én tegelijkertijd respect voor de sportman of –vrouw opwekken.

Er zijn natuurlijk - en gelukkig maar - uitzonderingen : het is mooi en bijna ontroerend om Philippe Gilbert na een koers in het Vlaams zijn uitleg te horen doen.

Daar waar het aan Franstalige kant altijd fout geweest is, is het de laatste jaren ook aan Vlaamse kant fout gelopen. Tot voor kort kon de Vlaamse sportman zijn plan trekken, minstens in schoolfrans, maar vandaag is dat niet langer het geval. Ik weet niet of het onderwijs het onderricht van de Franse taal als prioriteit heeft opgegeven, maar ik weet wel dat de kennis van het Frans bij de huidige jongere generatie zéér pover is, ook bij de zogenaamd hoger opgeleiden. Ik veroordeel het onderwijsbestel niet, ik stel maar vast.

Ik weet uiteraard wel dat het Engels wereldwijd de lingua franca bij uitstek is. En ik weet ook dat de meeste van onze francofone topsporters zich in het Engels behoorlijk uit de slag trekken. Maar kan iemand mij zeggen of het dan de bedoeling is dat onze betrekkingen met Franstalig België in de toekomst in het Engels zullen verlopen? Misschien kan de Grondwet in die zin gewijzigd worden? En wat dan met Tous ensemble? All together now?

Terug naar Kompany: hij is de ultieme tweetalige. Hij is de Nieuwe Belg bij uitstek. Hij zou zelfs van mij een Belg kunnen maken.

In dat opzicht doet hij mij denken aan de grootste tennisser aller tijden, Roger Federer. Ook hij is every inch a gentleman. Zijn moedertaal is Duits, maar hij spreekt uitstekend de twee andere Zwitserse landstalen. In Zwitserland vindt men dat normaal. Het tegendeel zou daar van een nationaal icoon niet worden aanvaard.

Grote kampioenen maken indruk niet enkel door wat ze doen maar ook door wie ze zijn. Zie Roger Federer. Zie ook Vincent Kompany. En dus, inderdaad, here’s to you zoals men hem aan de andere kant van de Noordzee terecht toezingt.