30 jaar oorlog voor Rudi Vranckx: ‘Je moet van gruwel een vriend maken’

Al dertig jaar brengt Rudi Vranckx voor VRT verslag uit over oorlogen. Hoe hij zijn werk zelf, als journalist en als mens, beleeft, vertelt hij in Mijn kleine oorlog. Knack biedt u de inleiding van het boek aan. ‘Een journalist mag niet de illusie koesteren dat hij de wereld kan veranderen, maar is wel schatplichtig aan zijn eigen samenleving.’

‘En toen? Heb je mensen doodgeschoten?’ Honderden keren heb ik die vraag gesteld. Maar nooit heb ik het antwoord gekregen. Tien jaar lang zat ik samen met grootvader aan de keukentafel en steeds opnieuw kwamen dezelfde verhalen over de oorlog: hoe ze boter smokkelden en schuilkelders gegraven hebben. Ik kon het gebulder van de bommenwerpers horen alsof ik erbij was, de schokgolf van de luchtverplaatsing en dan werd het altijd even stil. Kleine oom werd weggeslingerd en toen oma hem terugvond, was hij helemaal opgeblazen als een ballon met te veel lucht erin. Soms gingen we naar zijn grafje kijken. Ik heb nooit een foto gezien van kleine oom. De dood bleef iets op grote afstand.

Tien jaar lang zat ik samen met grootvader aan de keukentafel en steeds opnieuw kwamen dezelfde verhalen over de oorlog.

Veel spannender werd het als het over de Duitsers ging, de ‘moffen’ bromde oma altijd. Ze hebben grootvader opgepakt en op de trein naar het kamp gezet, maar hij is eraf kunnen springen. Daarna begon de tijd van het onderduiken bij de boeren. ‘Wat heeft hij dan gedaan?’ Grootvader was bij het verzet, zei oma. Hijzelf zei dan nooit veel. Hij zat bij de Witte Brigade, een verzetsgroep. Voor mij klonk dat als John Wayne en de strijd bij Fort Apache. Ik keek met grootvader trouwens graag naar westerns… en naar het nieuws. Hij vroeg zich af wanneer we de eerste oorlogsfilms over Vietnam zouden zien. Wist ik toen veel dat de verliezers nooit de geschiedenis schrijven. Het was de tijd dat de oorlog in Vietnam helemaal fout begon te lopen. De beelden van body bags en de jungle die brandt van de napalm teisterden het televisiejournaal. De foto met het naakte meisje vol brandwonden dat huilend op de loop gaat voor de gruwel.

Heel soms liet grootvader zijn been zien. Als het weer omsloeg, raakte dat opgezwollen tot twee keer de normale omvang. Een oorlogswond vertelde oma, hij was gevallen en onder zijn motorfiets bekneld geraakt. Grootvader was koerier van legerberichten in de eerste oorlogsdagen van 1940. Het mysterieuste verhaal, mijn lievelingsverhaal, was dat van het gevecht om de brug. Het verzet in de strijd tegen de moffen, zo heb ik het althans onthouden. ‘Het verzet, wat deden die?’ ‘Vechten tegen de bezetters!’ ‘Waar? Hebben jullie gewonnen?’ ‘We hebben een brug vernield.’ ‘Heb je mensen doodgeschoten?’ En toen werd het stil…

Mijn jaren van inzicht tijdens mijn studententijd werden mede gevormd door de films die de waanzin van Vietnam uitbeeldden. De Verenigde Staten waren oorlogsmoe. Ik herinner het mij als gisteren. Het was 1984 en mijn jaren vol growing pains waren getekend door de politieke films uit de jaren zeventig. Vooral de Vietnamfilms spookten door mijn hoofd: Coming Home, The Deer Hunter, The Killing Fields over de genocide in Cambodja. Zo zou ik ook worden, een reporter die de wereld in trekt en willens nillens het onrecht toont. Het zou nog goed gekomen zijn, ware daar niet die ene film die mijn hersens deed smelten: Apocalypse Now. Hoeveel keer heb ik die intussen niet gezien? De monoloog van Marlon Brando, half verborgen in de duisternis, is door mijn hoofd blijven spoken: ‘Je hebt niet het recht om me een moordenaar te noemen. Je hebt het recht om me te vermoorden. Dat recht heb je… maar je hebt niet het recht om me te veroordelen. Voor hen die niet weten wat gruwel is, is het onmogelijk om met woorden te beschrijven wat noodzakelijk is. Gruwel heeft een gezicht… en je moet van gruwel een vriend maken. Gruwel en morele terreur zijn je vrienden. Als het niet je vrienden zijn, zijn het vijanden die je moet vrezen. Je ergste vijanden…’ In elke oorlog is er zo wel een kolonel Kurtz. In Oost-Congo, Somalië, Libië, Irak en zeker in de nachtmerrie van de laatste jaren, het IS-kalifaat. Onlangs nog kreeg de gruwel een gezicht toen ik behoedzaam tussen de duizenden lijken van Mosoel rondwaarde.

Halverwege de jaren tachtig bekeken we de wereld nog door een omgekeerde verrekijker. De Koude Oorlog tussen het Sovjetblok en het Westen was een verkleinglas dat alle oorlogen in dat spectrum weerspiegelde. Vietnam-Angola-Cuba-Nicaragua, alle conflicten waren zero-sum, wat de ander verzwakte, was goed voor ons. Het verhaal van de Vietnamoorlog werd intussen herschreven door Hollywood. Na The Deer Hunter kwam Rambo. Vietnamveteranen waren niet langer getormenteerde twijfelaars, maar patriotten die door hun land in de steek waren gelaten. Handelen, niet denken, werd het motto. De spierbundels van Sylvester Stallone kregen alle aandacht, niet zijn hersens.

Ik leerde conflicten te ontleden, te begrijpen wat de mechanismen voor oorlog en vrede waren. Maar ik wilde ook voelen en beleven, van het hart naar het hoofd.

Ik studeerde intussen geschiedenis en geopolitiek. Ik leerde conflicten te ontleden, te begrijpen wat de mechanismen voor oorlog en vrede waren. Maar ik wilde ook voelen en beleven, van het hart naar het hoofd. Dan pas kon ik echt historicus worden, een kroniekschrijver van zijn eigen tijd. Halverwege de jaren tachtig reisde ik die droom achterna. Ik dobberde rond op de Mekong met een visser uit Laos. En kijk, gewapend met drie flessen Mekong-whisky, een soort goedkope foezel, heb ik hem kunnen overhalen mij clandestien de Mekong, de grensrivier, over te zetten naar het communistische Laos. Waarom? Ik weet het nog steeds niet. Met de kater kwam ook het besef. Dit leidde nergens toe. Risico’s lopen zonder enig doel. Daarna reisde ik verder naar West-Thailand, met de trein naar de brug over de rivier de Kwai. Nog zo’n film die ik samen met mijn grootvader gezien heb. Waarin Britse krijgsgevangenen vernederd werden door Japanse bewakers en tot uitputtens toe aan de spoorlijn naar Birma moesten werken. Wat verderop lonkte de grens met Birma. En ja, ik kon het niet laten. Een smokkelaar nam me mee. Ik wilde zo graag de Karen-rebellen zien, en de vluchtelingenkampen. Slachtoffers van het militaire regime. Toen keek de wereld nog niet om naar Myanmar. Olie en grondstoffen, nietwaar? Uiteindelijk ben ik teruggereisd met een woonvlot op de rivier. Nu het allemaal weer bovenkomt, kan ik enkel mijn hoofd schudden. Eenmaal in België wist ik het zeker: ik zou verslag uitbrengen van die wereld. Dat zou mijn leven worden. Ik mocht een stuk schrijven over Birma voor het magazine Knack. Tot nu heb ik het uit mijn geheugen verbannen. Zo saai. Het was een doorwrocht intellectueel stuk, correct maar bloedeloos, zonder leven of passie. Terwijl alles toen passie was. Mijn zoektocht was immers het verhaal! Enkele jaren later was ik onderweg met veerboten naar het Midden- Oosten, via het verdeelde Cyprus wilde ik naar Beiroet en dan Israël, toen het verlossende bericht kwam. Geslaagd als journalist bij de publieke omroep. Ik nam mezelf voor: hier kom ik ooit terug, maar dan als professioneel reporter. Ik gaf mezelf twee jaar de tijd om over iets wezenlijks verslag uit te brengen, over gebeurtenissen die op het punt stonden geschiedenis te worden. Anders zou ik stoppen met die job. En toen veranderde niet alleen mijn wereld. Het jaar was 1989.

Dertig jaar oorlogsjournalistiek

Data zijn geen fetisj voor mij, maar enkel een symbolisch breekpunt in een evolutie. 1989 is ongetwijfeld zo’n historisch moment, het begin van een stroomversnelling in de geschiedenis. In februari komt een einde aan tien jaar Sovjetinterventie in Afghanistan. Een colonne tanks trekt door de besneeuwde Salangpas naar het noorden. Het regime in Moskou heeft gebloed, meer dan 14.000 dode soldaten. Wat Vietnam was voor de VS, is Afghanistan voor de Sovjet-Unie. Toen stonden we niet echt stil bij de kostprijs. 1,5 miljoen Afghanen kwam om het leven, 5 miljoen vluchtten naar de buurlanden. En wat meer was, het land viel ten prooi aan chaos en de moedjahedien, gewapende milities geïnspireerd door religie en traditionele clanloyaliteit. Tien jaar lang heeft de CIA samen met de Saoedische geheime dienst de extremistische moslimrebellen bewapend. Eén naam zou jaren later terugkeren als een vloek, de vloek van Osama bin Laden. Het jaar was net begonnen en enkele maanden daarna stierf ook de Iraanse leider ayatollah Khomeini en de dagen daarop werd de droom van democratie en vrijheid van Chinese studenten verpletterd door tanks op het Tiananmenplein in Beijing. Ik was amper een halfj aar journalist en de grootste schokgolf moest nog komen. Dat najaar werd het IJzeren Gordijn, dat Europa in tweeën sneed, stukgeknipt. De Muur van Berlijn, het symbool van onze naoorlogse wereld, werd voor ieders verbaasde ogen neergehaald. Toen heb ik geleerd dat je als journalist moet surfen op de golven van de geschiedenis. Het was intens, het was fascinerend, en bovenal, ik mocht ernaartoe. Ik voelde me een bevoorrechte getuige op de eerste rij van de geschiedenis die voor mijn ogen geschreven werd. De revolutie in Roemenië werd het eerste conflict voor een nieuwe generatie Europese oorlogsjournalisten. En al onmiddellijk werd ik geconfronteerd met een dode collega en landgenoot.

It’s the end of the world as we know it… Het liedje blijft door mijn hoofd malen. Eigenlijk al meer dan dertig jaar intussen. Saddam Hoessein veroverde Koeweit en het Iraakse leger werd in 1991 door een militaire hightech campagne verdreven. Oorlog als een soort video game, zonder lijkzakken met soldaten. Het Westen was militair superieur en werd het ideologische voorbeeld. De Sovjet-Unie hield zelfs op te bestaan. Francis Fukuyama schreef toen ook zijn essay over het einde van de geschiedenis. De definitieve overwinning van een liberale wereldorde. Hoe dwaas! Toch leek het nog even dat de rede kon overwinnen. Het oudste conflict ter wereld werd bezegeld met de vredesakkoorden van Oslo. Toen de oude vijanden Rabin en Arafat elkaar de handen schudden op het bordes van het Witte Huis in september 1993, dacht ook ik even dat vrede slechts een kwestie van gezond verstand, geduld en tijd was. Ik had als oorlogscorrespondent nog maar net mijn lotsbestemming gevonden en dacht dat het al voorbij was. De politieke moord op Rabin, een nieuwe gewelddadige intifada, enkele Gazaoorlogen en een Libanonoorlog later bewijzen hoe anders het gelopen is. Religie en nationalisme vormen de meest toxische mengeling in deze nieuwe wereld. ‘Shalom ve salam’ was korte tijd de slogan van de hoop. Nooit echter heb ik het woord ‘vrede’, peace, zo vaak horen misbruiken, telkens werd het holler en zonder enige betekenis. Vrede ontstaat niet op een eindeloze reeks vredesconferenties, maar in het weefsel van de samenleving. En daar wordt de kloof almaar groter, gescheiden door nieuwe muren.

In Europa zal het verdwijnen van de opdeling van de Koude Oorlog oude demonen laten ontwaken. Wie had kunnen voorspellen dat we opnieuw Balkanoorlogen zouden kennen zoals in ex-Joegoslavië. Gruwelijke, maar fascinerende tijden voor een historicus om naar de oorlog te gaan. Want elk vacuüm moet opgevuld worden en dan duiken oude loyaliteiten weer op. Geschiedenis, etnie en religie vormen krachten die ingeslapen leken, maar nooit verdwenen waren. De oude landkaarten duiken weer op, van Sarajevo via Kosovo tot de Krim. Staten vallen uit elkaar. En ook in het Midden-Oosten zijn er volop grote verschuivingen onder het oppervlak. Koerdische officieren vertellen mij bij het avondeten voor de aanval op het IS-kalifaat dat het Verdrag van Lausanne van bijna een eeuw geleden dood is. De opdeling met Turkije, Irak en Syrië ontzegt dit volk van de bergen een land. Het grootste volk zonder land, noemen de Koerden zich. Ze achten hun tijd gekomen. Ook in Irak en Syrië verdampen immers de staten. Wat is trouwens een would-be kalifaat van extremistische gekken uit de eenentwintigste eeuw anders dan een spel met een duizend jaar oude geschiedenis, een religieus imperium zonder grenzen?

Soms wordt het een vorm van routine, want zelfs oorlogen kunnen nooit meer nieuw zijn.

9/11 heeft een nieuwe extra draai aan het rad van de verandering gegeven. De vloek van Osama. Sinds die dag, 11 september 2001, ben ik in een steeds helser tempo meegesleurd van oorlog naar aanslag. Een eindeloze oorlog in Afghanistan en de Amerikaanse invasie in Irak in de lente van 2003 hebben een nieuw vacuüm gecreëerd, nieuwe chaos. Een leegte die werd opgevuld door religieus extremisme en strijd om de macht. Een decennium vol waanzin. Hoe kun je daar zin aan geven, als oorlogsjournalist én als mens? Soms lijkt het dat oorlog geen herinnering achterlaat, maar enkel leidt tot geheugenverlies, ook bij mij. Oorlogsverslaggeving wordt dan het kortetermijngeheugen van de geschiedenis. Soms wordt het een vorm van routine, want zelfs oorlogen kunnen nooit meer nieuw zijn. Je probeert de herinneringen vast te houden, te herbeleven. Maar dan blijkt dat ze niets meer betekenen. Andere beelden blijven altijd terugkomen. Zoals dat massagraf vlak voordat het opengelegd werd. Wat ik onthouden heb, is alleen maar die hand die boven de omgewoelde aarde uitstak, als een lichtbruine gummihandschoen, lichtjes flapperend. Zo blijven ook de ogen van die oude vrouw met botkanker in Basra spoken. Het zijn ogen die alles gezien hebben, repressie, misdaad, oorlog. En wat schiet ervan over? Wat moet ik aanvangen met die nog wazige blik van een kind van amper zes maanden? Zouden ze ook dodelijk ziek zijn geworden zonder deze oorlog? Beiden staren me aan, beiden zijn nu zeker dood. Mijn hoofd is een opslagruimte geworden van dit soort beelden. Een zin van de Duitse filosoof Nietzsche droeg ik in die jaren met me mee: ‘Wie met monsters vecht, moet oppassen zelf geen monster te worden. En als je lang in een afgrond kijkt, kijkt de afgrond ook bij jou naar binnen.’

Als historicus heb ik intussen ook geleerd dat de geschiedenis voor de overgrote meerderheid van de mensheid niet meer is dan de optelsom van hun levens. Als mens heb ik vooral andere mensen mogen ontmoeten die mij hebben toegelaten in hun leven. Het opmerkelijkste wat ik heb geleerd in al die waanzin, is het besef van de mentale veerkracht, de overlevingsdrang van mensen, vaak tegen beter weten in. Natuurlijk heb ik ook kleine en grote beulen bezig gezien. Mijn gesprekken met IS-deserteurs hebben me meegesleurd naar plekken die ik niet voor mogelijk hield. Dat laat littekens achter. Maar uiteindelijk zijn het de anderen die heel onopvallend het verschil maken. Uit hen put ik kracht. Het is een heel erg slappe koord om op te lopen, maar als journalist moet je het verhaal aanvoelen, beleven als het ware, maar tegelijk ook proberen een zekere afstandelijkheid voor de pijn van anderen te ontwikkelen. Anders kun je niet functioneren. Want oorlog is vooral iets wat zich tussen de oren, in je hoofd afspeelt. Wat ertoe doet, is de angst in je hoofd. Ik heb de gruwel al gezien van autobommen, het bloed, het gehuil, de chaos, maar ze bezorgen me geen angst. Ik probeer slechts één doel voor ogen te houden: te begrijpen. Via het hart naar het hoofd, nog steeds. Na twintig jaar oorlogsjournalistiek en een decennium zonder hoop leek voor mij de tijd gekomen om er een punt achter te zetten. Want waartoe dient het allemaal? Alweer een ander lied zette de toon van mijn leven. Hotel California… you can check out, but you can never leave.

Ik kon niet stoppen en ik wilde het ook niet.

Ik kon niet stoppen en ik wilde het ook niet, want in 2011 begon een derde stroomversnelling in mijn geschiedenis. De Nemesis van het Westen Osama Bin Laden werd in mei opgespoord en gedood door Amerikaanse elitesoldaten, net op het ogenblik dat ik bij zijn vroegere lijfwacht en kompaan op bezoek was in Jemen. Bestaat toeval? Het einde van een tijdperk? Die lente werd overheerst door opstanden in de Arabische wereld. Als in een roes maakte ik de omwentelingen mee in Tunis, via Caïro, Tripoli, Benghazi tot in Aleppo. Altijd op de eerste rij, met de geur van jasmijn in de lucht. Eindelijk leek er hoop te zijn in een wereld die overheerst werd door dictatuur en corruptie. We noemden hen de Facebookgeneratie, jongeren die niet meer van de rest van de wereld konden worden afgesneden. Ze droomden over vrijheid en rechtvaardigheid, net als wij. Die twee weken op het Tahrirplein in Caïro, dag en nacht tussen de studenten en burgers, behoorden tot de meest intense in mijn journalistiek leven, alweer. Beleefde ik daar de dood van de angst in plaats van de angst voor de dood?

Doorbraken in de technologie, transport, energie, communicatie zijn de motor van verandering in de geschiedenis, oorlog is uiteindelijk slechts een bijproduct. Internet, sociale media, nieuwe energiebronnen zullen de wereld onherroepelijk veranderen. ‘De oude wereld ligt op sterven, en de nieuwe wereld laat op zich wachten en in de schemerzone ontstaan monsters.’ Zo beschreef de linkse revolutionair Antonio Gramsci het al een eeuw geleden. Is er een accuratere beschrijving van wat we de voorbije jaren beleefd hebben? Met elke opstand nemen de repressie en het geweld toe. Na Moebarak volgt Khaddafi in Libië en uiteindelijk de oorlogsmisdadiger Assad in Damascus. Het resultaat zijn honderdduizenden doden en miljoenen vluchtelingen. Ik leer een bittere les: geweld loont, niet idealisme. En in de chaos kiemt geen vrijheid, maar iets duisters. Al Qaida in Irak vervelt tot IS en sticht over de grenzen heen een kalifaat van horror. De sociale media worden een instrument van vergiftiging, niet van bevrijding, ze voeden een internetgeneratie van gewelddadige jihadi’s met waanbeelden. In de Arabische wereld en in onze eigen wereld, in Parijs, Londen, Barcelona, Brussel. De oorlog is niet langer ver van ons bed, maar woedt ook in onze steden. Welke plaats is daar nog voor oorlogscorrespondenten?

Tot tweemaal toe kijk ik de dood in de ogen in Syrië. Eén collega is vermoord op enkele meters afstand. Ik hield me er stoer bij: het lot. Nu ik erbij stilsta: al minstens zeven keer was dat lot me gunstig gezind. Sinds die allereerste dag in het oorlogsgebied in Roemenië, toen collega Danny Huwé stierf, heb ik de tijd gehad om te leren, om ervaring op te doen. Vele anderen niet. De voorbije 25 jaar zijn er bijna tweeduizend journalisten gedood, vooral in die landen vanaf waar ik verslag uitbreng. Dit jaar werden journalisten zelfs vermoord in een tempo van twee per week. Sommige slachtoffers heb ik gekend. Mijn tolk en vriend Jassim is in de straten van Bagdad vermoord met zestig kogels. Tot dan toe waande ik me onkwetsbaar. Dat moet je denken, anders doe je deze job niet. Die illusie ben ik kwijt. Mijn andere tolken uit Irak, Syrië, Gaza, Egypte, Somalië hebben allemaal moeten onderduiken en vluchten. Zij zijn de ware helden, aan hen dank ik mijn leven voor de habbekrats van een paar honderd euro per dag. Hoe groot is mijn verantwoordelijkheid tegenover hen? Het raakt me fysiek en psychisch, meer dan ik zelf wil toegeven, maar opgeven, nee! Si tous les dégoûtés s’en vont, il n’y a que les dégoûtants qui restent. Het wordt een journalistiek levensmotto.

Al minstens zeven keer was het lot me gunstig gezind.

Dit decennium is voor mij begonnen vol hoop op de toekomst. Misschien zou ik het nog meemaken, die betere wereld dankzij een jonge, nieuwe generatie. Was dat naïef? Wellicht wel, maar dan ook Obama met zijn ‘Yes We Can’. Wie nu nog zijn mond durft open te trekken in de Arabische wereld wordt vermoord door extremisten of gefolterd en daarna vermoord door de oude en nieuwe dictators. Opnieuw met de zegen van Rusland of het Westen, net zoals vroeger. Iedereen kan de landen zelf wel invullen, Syrië, Egypte, Jemen… Intussen lijkt dezelfde wereld meegesleurd te worden in alweer een ander eeuwenoud conflict, de strijd tussen sjia- en soennamoslims. Het lijkt wel een kopie van onze Europese oorlogen tussen katholieken en protestanten van eeuwen geleden. Het is voor sommigen slechts wachten op een grote oorlog met Iran.

Wat me nu nog voortdrijft na al die jaren is de zoektocht naar een moreel kompas. Ik moet denken aan de woorden van Ameen Maalouf, schrijver, christen, Arabier, Libanees en Fransman, met wortels in twee werelden: ‘We zijn een nieuwe tijd ingetreden zonder kompas. Mijn bezorgdheid is die van een aanhanger van de verlichting. Een aanhanger die het licht ziet flikkeren, zwakker worden en in sommige landen zelfs ziet doven. Dit is de bezorgdheid van iemand die de vrijheid koestert.’ Het is een evolutie die ik steeds meer aanvoel in mijn werk als oorlogscorrespondent. En meer dan alle persoonlijke angsten maakt dit mij bang. Een journalist mag niet de illusie koesteren dat hij de wereld kan veranderen, maar is wel schatplichtig aan zijn eigen samenleving. Journalistiek is slechts een middel om een doel te bereiken: een rechtvaardige en eerlijke samenleving, zonder geweld of haat. Dat gevaar komt niet alleen van religieuze gekken die de terreur tot bij ons thuis brengen. Maar dat kwaad, dat soms heel banaal lijkt, groeit ook in onze wereld.

Een journalist mag niet de illusie koesteren dat hij de wereld kan veranderen, maar is wel schatplichtig aan zijn eigen samenleving.

De wereldorde zoals we die gekend hebben, ligt aan scherven. Eerst de Muur in 1989, en nu de westerse liberale orde die na de Tweede Wereldoorlog ontstaan is. Met de Brexit, het populisme aan de macht in Hongarije, Polen, Italië en nog enkele andere landen kraakt ook de Europese Unie in haar voegen. Slogans worden tweets, geesten worden vergiftigd, met als enige doel het politieke debat te overheersen. De migratiekwestie wordt de breuklijn van onze tijd. Elke twee seconden een nieuwe vluchteling. Bijna 78 miljoen nu al wereldwijd. De grote meerderheid blijft overigens in eigen regio, slechts een minieme fractie ervan komt naar Europa. Is men dan echt bekommerd om het lot, of anders gezegd de last van die tienduizenden vluchtelingen en migranten in bootjes? Of is het zoals altijd om de macht te doen, maar macht met welk doel? Waart er dan toch opnieuw een spook door onze wereld? Zijn de schampschoten tegen de mensenrechten echt zo vrijblijvend als sommigen graag voorgeven? ‘Nie wieder’ was het levensmotto van degenen die de vrede in Europa mede vorm hebben gegeven. Zij zijn moegestreden. Een nieuwe generatie, ook politici, die niet het minste besef heeft van wat oorlog betekent, roept nu het hardst. Maar wie de buik van een wild beest voedt met testosterontweets, krijgt het later nooit meer in zijn kooi. Eén zaak leert de geschiedenis ons: populisme, of het nu rechts of links is, eindigt nooit goed. Het zijn simpele remedies voor complexe kwesties.

30 jaar oorlog voor Rudi Vranckx: 'Je moet van gruwel een vriend maken'
© Horizon

Heb ik recht van spreken? Dertig jaar oorlogsverslaggeving staan in mijn geheugen gegrift. Ik zie hoe het begint, hoe het groeit en welk beest het wordt. Conflicten brengen het beste én het slechtste boven in mensen. Sommigen verwijzen graag naar de jaren dertig van vorige eeuw. De geschiedenis herhaalt zich echter niet, maar wel het mechanisme van propaganda, uitsluiting en ontmenselijking. Na de angst voor het ‘communisme’ willen sommigen een nieuw verkleinglas in ons denken installeren – dat tegen de islam, tegen de migrant, tegen de ‘ander’. Zij zijn pyromanen van de angst.

‘Elk woord, elk gesprek heeft gevolgen,’ zei de Franse filosoof Sartre, ‘ook het stilzwijgen.’ Voor die keuze staan we. Laat tweets en fakenieuws ons denken niet bepalen. Dat is dé vraag die ik mijn grootvader nog zou willen stellen. Voel je aan wat er gebeurt als je er middenin zit? Hoe doe je dat? Het is makkelijk om achteraf te oordelen, maar kiezen we het juiste pad op het ogenblik zelf? Wat is mijn morele kompas? Of blijven we gewoon zwijgen als kreeften die langzaam levend gekookt worden, niet beseffend wat er gebeurt?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content