Direct naar artikelinhoud
Boekenrecensie

'Grand Hotel' of het leven zoals het is: je komt, je blijft een poosje, je vertrekt

Greta Garbo in de verfilming van Vicki Baums 'Grand Hotel', 1932.Beeld Collection Christophel

De herontdekte, dieptragische draaideurkomedie Grand Hotel van de nobele onbekende Oostenrijkse Vicki Baum houdt ons op fijnzinnige wijze een spiegel voor: we zijn in dit leven allen slechts op logement.

Denk aan bijvoorbeeld Hotel New Hampshire van John Irving, Hotel du Lac van Anita Brookner, De dame met het hondje van Tsjechov en een groot aantal boeken van Agatha Christie: weinig decors zullen in de literatuur zo vaak gebruikt en – bij schrijvers én lezers – even geliefd zijn als dat van een hotel. Behalve hopen leesplezier biedt het in 1929 verschenen Grand Hotel van de Oostenrijkse Vicki Baum een mogelijk antwoord op de vraag hoe dat zo komt.

Menschen im Hotel, zoals de toentertijd algauw – met Greta Garbo en John Barrymore – verfilmde en heden nieuw vertaalde bestseller in het Duits is getiteld, speelt zich af in Berlijn en kent, zoals dat dikwijls het geval is met hotelboeken, verscheidene hoofdpersonages die, althans aan het begin, met al hun besognes en hebbelijkheden om beurten aan bod komen.

Zo is er de terminale Kringelein, wiens nakende dood hem ertoe heeft genoopt zijn altoos kijvende vrouw te verlaten en die nu zinnens is de laatste weken van zijn armeluizenbestaantje door te brengen als een kwistig met geld strooiende bon vivant die het leven flink op de staart weet te trappen.

Zo is er de ouder wordende ballerina Groezinskaja, die sinds haar achttiende niet meer dan 48 kilo weegt en ook anderszins, enkele rimpels daargelaten, in al die tijd geen haar veranderd is, maar helaas maar niet tot het besef wil komen dat het juist daaraan ligt dat haar populariteit bij het verveeld gerakende publiek metterdag tanende is.

En zo zijn er, naast nog anderen, de razend knappe levensgenieter en toch ook onophoudelijk met zijn geweten worstelende oplichter ‘baron’ Gaigern én diens tegenbeeld-in-elk-opzicht, de zelfverklaarde ‘levende zelfmoordenaar’ dr. Otternschlag, die uit de Eerste Wereldoorlog is tevoorschijn gekomen met een gezicht waarvan de ene helft gaaf is en de andere bestaat uit ‘een schots en scheef aan elkaar genaaide, in elkaar geflanste warboel, met tussen de naden en littekens de glans van een glazen oog’.

'Grand Hotel' mag zich dan al laten lezen als een met ironie oversausde komedie, toch zijn ronduit alle personages in deze roman wel degelijk uit hulpeloosheid en tragiek opgetrokken

Al tien jaar lang is hij, telkens gedurende maanden, een vaste gast in het hotel, en al tien jaar lang informeert hij meermaals per dag aan de balie of er post voor hem is – zonder ooit een bevestigend antwoord te mogen vernemen. Het leven is ‘een zootje’ en ‘een miserabele bestaansvorm’, meent hij, en wie zou zo hardvochtig willen wezen om een man die slechts hoogstzelden kans ziet met zijn handen een medemens aan te raken in dezen tegen te spreken?

Toch is dr. Otternschlag ondanks zijn bodemloze eenzaamheid geen alleenstaand geval in dit boek. Want Grand Hotel mag zich dan al laten lezen als een met ironie oversausde komedie, waarin mensen dingen zeggen als ‘Ik dacht dat je flauw moest vallen als je gewond raakte, dus dat deed ik toen ook maar’ en waarin uiteraard de levenslijnen van verschillende hotelgasten onvermijdelijk en danig met elkaar verstrikt geraken, toch zijn ronduit alle personages in deze roman wel degelijk uit hulpeloosheid en tragiek opgetrokken. Dat maakt hen ook zo levensecht, en dat maakt dat je zozeer met hen meeleeft in hun zoektocht naar een uitweg uit hun steevast weinig benijdenswaardige situatie.

De sfeer van vluchtigheid die hotels nu eenmaal aankleeft wordt door Baum zeer accuraat geschetst

Het is deze uitweg – zijnde letterlijk ‘de draaideur’ waarmee het boek begint en eindigt – die voor de eigenlijke clou van de roman zorgt. De sfeer van vluchtigheid die hotels nu eenmaal aankleeft en die door Baum zeer accuraat wordt geschetst, blijkt zich na verloop van pagina’s immers geleidelijk te ontpoppen als een metafoor waarin een grotere, minder charmante en wijsgerigere waarheid schuilt dan je zo op het eerste gezicht zou verwachten van een aanvankelijk in feuilletonvorm verschenen succesroman van een schrijfster die door de literatuurhistorici nooit echt voor vol is aangezien. Ook het leven hier op aarde, luidt deze waarheid, is weinig meer dan een komen en gaan van een eindeloze reeks gasten. Of zoals dr. Otternschlag het bondig weet samen te vatten: ‘Je komt, je blijft een poosje, je vertrekt.’

Zou dat de reden zijn waarom hotels zich zo goed lenen als decor voor boeken en trouwens ook films? Het moeilijk te ontkennen en door elkeen minstens onbewust besefte feit dat ook het leven zelf iets is waarin wij, niet zelden tegen betaling van een hoge prijs, slechts op logement zijn?

Misschien wel, misschien niet, maar in elk geval: Grand Hotel van Vicki Baum is pessimistisch en vermakelijk, ongemeen vaardig geschreven en spannend, en staat na negentig jaar nog steeds als een huis.

Vicki Baum, 'Grand Hotel', Querido, 312 p., 20,99 euro. Vertaald door Josephine Rijnaarts.Beeld RV