Direct naar artikelinhoud
Opinie

De nieuwe abortuswet: over symboliek en knelpunten

Thierry Vansweevelt.Beeld RV

Thierry Vansweevelt is professor medisch recht, Kristof Van Assche is ook professor medisch recht, Fien De Meyer is vorser medisch recht (Universiteit Antwerpen).

Vandaag treedt de nieuwe abortuswet in werking. Het waren een aantal maatschappelijke organisaties die knelpunten in de oude wet hadden aangekaart. Slechts een paar van die punten werden door de wetgever daadwerkelijk aangepakt. Zoals in 1990 bleek het ook nu zeer moeilijk om een (nieuw) evenwicht te vinden tussen het recht op zelfbepaling van de zwangere vrouw en de bescherming van het verwekte, maar ongeboren leven.

Onder de nieuwe wet is abortus, net zoals vroeger, onder bepaalde voorwaarden toegelaten. Een vrouw kan abortus door een arts laten uitvoeren vóór het einde van de twaalfde week na de bevruchting, wanneer een wachttermijn van zes dagen in acht werd genomen. Na die termijn van twaalf weken kan een zwangerschap maar worden afgebroken wanneer het voltooien van de zwangerschap bovendien een ernstig gevaar inhoudt voor de gezondheid van de vrouw of wanneer vaststaat dat het kind zal lijden aan een uiterst zware, ongeneeslijke kwaal. Wat verandert er dan wel door de nieuwe wet?

Symbolische wijzigingen

De wetgever haalde vrijwillige abortus uit het strafwetboek en hevelde de bepalingen over naar een afzonderlijke wet. Dit is symbolisch belangrijk, want hiermee wordt de stigmatisering van de zwangere vrouw tegengegaan. Tegelijk blijven dezelfde strafsancties echter behouden bij schending van de wettelijke voorwaarden. Van een echte depenalisering van abortus is dus geen sprake.

De toegang tot abortus wordt evenwel verruimd. Zo wordt de wachttermijn van zes dagen sterk gerelativeerd. Bij dringende medische redenen (die ook psychosociaal mogen zijn) moet deze bedenktermijn niet meer worden nageleefd. Dit zou in de praktijk wel eens de regel kunnen worden, als de vrouw ernstige psychosociale redenen heeft om zo snel als mogelijk abortus te ondergaan.

De toegang tot abortus wordt verruimd. Zo wordt de wachttermijn van zes dagen sterk gerelativeerd. Bij dringende medische redenen (die ook psychosociaal mogen zijn) moet deze bedenktermijn niet meer worden nageleefd

Een verstrekkende nieuwigheid is de invoering van een doorverwijsplicht. Hoewel de geraadpleegde arts nog steeds principieel kan weigeren om abortus uit te voeren, is deze nu verplicht om de vrouw door te verwijzen naar een andere arts, zodat zij verder kan worden geholpen. Nieuw is ook de bestraffing van de persoon die probeert te verhinderen dat een vrouw vrije toegang heeft tot een zorginstelling die abortus uitvoert. De invoering van dit misdrijf is merkwaardig, nu er in België geen zaken bekend zijn waarin iemand een zwangere vrouw de toegang tot een ziekenhuis of abortuscentrum belemmerd heeft.

Puur symbolisch is dan weer de afschaffing van het vereiste dat de zwangere vrouw zich in een “noodsituatie” moet bevinden om toegang te krijgen tot abortus. Die noodsituatie werd in de praktijk volledig autonoom door de zwangere vrouw ingevuld, waardoor abortus vóór twaalf weken om welke reden dan ook werd toegelaten. De schrapping van deze voorwaarde is een symbolische versoepeling van de abortusprocedure, maar zal in de praktijk niets veranderen.

Gemiste kansen

De wetgever gaat met de nieuwe abortuswet een aantal echte knelpunten uit de weg. Zo hadden verschillende maatschappelijke organisaties een uitbreiding gevraagd van de termijn van twaalf weken, omdat volgens hen jaarlijks een 500-tal vrouwen naar Nederland trekken omdat ze te laat waren om nog abortus in België te mogen ondergaan. Een verlenging van de termijn zou de toegang tot abortus voor deze groep verbeteren, nu de ingreep in Nederland vaak gebeurt zonder psychosociale begeleiding en zonder terugbetaling. Het behoud van de termijn van twaalf weken leidt zo tot een ongelijke toegang tot abortus, aangezien vooral sociaaleconomisch kwetsbare vrouwen niet over de middelen beschikken om abortus toch nog in Nederland te laten uitvoeren.

Een ander knelpunt is nog altijd de geoorloofdheid van abortussen die plaatsvinden vanaf vierentwintig weken – het moment van levensvatbaarheid – tot zelfs kort voor de geboorte. Juristen zijn hierover verdeeld. Het valt daarom te betreuren dat de wetgever hierover geen duidelijkheid heeft geschapen.

Tijdens de parlementaire hoorzittingen werd tevens aangedrongen op een wetswijziging voor abortus ná twaalf weken, die vereist dat het vaststaat dat er sprake is van een uiterst zware, ongeneeslijke kwaal. Omdat 100 procent zekerheid zelden haalbaar is, werd voorgesteld te spreken van “een ernstig risico” op een uiterst zware, ongeneeslijke kwaal. Hoewel dit voorstel wetenschappelijk werd onderbouwd haalde het geen meerderheid.

Het behoud van de termijn van twaalf weken leidt zo tot een ongelijke toegang tot abortus, aangezien vooral sociaaleconomisch kwetsbare vrouwen niet over de middelen beschikken om abortus toch nog in Nederland te laten uitvoeren

Tot slot miste de wetgever ook de kans om enige nuance aan de strafbepalingen aan te brengen. Zeker wat betreft vrijwillige abortus vóór de grens van twaalf weken, lijkt het ons niet langer verdedigbaar dat zowel de arts als de zwangere vrouw nog steeds een gevangenisstraf riskeert wanneer niet werd voldaan aan minder belangrijke vormvoorwaarden.

Een aantal politici van de meerderheidspartijen hebben tijdens de parlementaire discussie aangekondigd de wetswijziging als een stappenplan te beschouwen. Hopelijk wordt in de toekomst op meer fundamentele knelpunten ingegaan.