© Herman Ricour

Goud op Olympische Spelen, maar toch tweede zit

Goede coaches zijn belangrijk. Om prijzen te winnen, maar ook om te zorgen voor een verantwoorde begeleiding van iedereen die aan sport doet. Maar wie traint de trainers? Welkom bij de Vlaamse Trainersschool, een afdeling van Sport Vlaanderen, het vroegere Bloso.

Dirk Hendrikx

Sport Vlaanderen heeft onderdak in een schitterend pand in hartje Brussel, op kuierafstand van het Centraal Station en de Grote Markt. In de inkomhal kruisen we minister Liesbeth Homans, die op een van de verdiepen haar werkplek heeft.

Wanneer we ons aanmelden, zitten in een zaaltje op de eerste etage vier mensen op een reeks examenvragen te zwoegen. Op het eerste gezicht niets bijzonders, maar het blijken alle vier topsporters te zijn: volleybalspelers Joppe Paulides en Frank ­Depestele en turners Jimmy Verbaeys en Simoen Volkaert. In hun sporttak staan ze aan de top in ons land, maar hier zien ze af zoals elke student die een zware cursus achter de kiezen heeft.

Ze volgen bij Sport Vlaanderen de opleiding voor Trainer B. Enkele notoire jaargenoten van hen die niet aanwezig zijn vandaag: Kevin De Weert (bondscoach wielrennen), Joël Smets (bondscoach motorcross) en Filip Meirhaeghe (jeugdbondscoach mountainbike). Hen krijgen we later aan de lijn. Joël Smets en Filip Meirhaeghe slaagden eerder al voor de proeven, met glans zelfs, terwijl Kevin De Weert door de Olympische Spelen en andere tornooien even geen tijd had voor schoolse arbeid.

De man die als coach van het Belgische wielerteam goud haalde in Rio (met dank aan olympisch kampioenGreg Van Avermaet), moet dus nog examens afleggen voor twee vakken.

Het klinkt wat gek, iemand die het hoogste heeft bereikt en die zich hier toch moet melden als de eerste de beste student.

Hans Ponnet, het afdelingshoofd van de Sportkaderopleiding, weet dat ook wel.

“Er gaat niets boven ervaring, uiteraard. Maar de topsporters of voormalige topsporters die hier les volgen, zeggen zelf dat ze er veel aan hebben. Bovendien worden ze hier extra goed omringd: ze worden meer persoonlijk begeleid, ze bepalen mee wanneer ze op cursus komen en ze mogen zelfs schuiven met examendata.”

Dat heeft niets te maken met positieve discriminatie tegenover de duizenden ‘gewone’ kandidaat-trainers. Het is gewoon gezond verstand. “Toppers bieden nu eenmaal iets extra als trainer, vanuit hun eigen belevenissen en hun gedrevenheid. Het zou dom zijn van ons om daar niet maximaal gebruik van te maken”, stelt Hans Ponnet. “Onze docenten merken dat verschil ook. Aan de vragen die ze stellen, de interactie, hoe snel ze dingen oppikken. De docenten leren zelf ook heel wat van hun contacten met de toppers. Die willen voor mekaar niet onderdoen. Het zijn nu eenmaal winnaars.”

Meer dan vijftig sporttakken

De Vlaamse Trainersschool leidt trainers op voor meer dan vijftig sporttakken.

“Niet alleen in de dertig olympische disciplines, maar ook in sporten als snooker, hengelen, ropeskipping en petanque. De school werkt samen met de sportfederaties en met universiteiten en hogescholen. Er zijn vijf niveaus, van Aspirant-initiator (assistent-trainer zeg maar) over Initiator (begeleiden van beginners), Instructeur B en Trainer B (recreatief en competitief op provinciaal en landelijk niveau) tot Trainer A (internationaal niveau).

De kostprijs van een cursus schommelt tussen 50 en 200 euro. Die prijs kan zo laag worden gehouden dankzij subsidies.

Opmerkelijk is dat over alle sporttakken heen alle kandidaat-trainers hetzelfde algemene pakket theorie krijgen, bijvoorbeeld over anatomie, bewegingsleer of trainingsmethodiek. Daarnaast is er een sportgebonden, op de praktijk toegespitste opleiding.

“Op die manier zijn we zeker dat alle trainers over alle sporttakken goed weten waar ze mee bezig als ze met kinderen werken: wat de limieten zijn, waar ze op moeten letten, enzovoort”, legt Hans Ponnet uit. “In Nederland werken de sportfederaties naast mekaar, elk met hun eigen leerboek. Daar staan wij verder in. De kwaliteit van de opleiding zit gegarandeerd goed dankzij de samenwerking met onze beste sportwetenschappers.”

De school haalt bijna 8.000 cursisten per jaar, onder wie een dozijn topsporters. Tot een kwart van alle kandidaten kiest voor voetbal. Ook volleybal, zwemmen, tennis, paardrijden en basket zijn populair. Voor zeilen of atletiek loopt het aantal cursisten al terug tot vijftig of zestig.

De leerboeken voor Instructeur of ­Trainer B zijn best wel dik. Voor een paar honderd pagina’s anatomie draai je best je hand niet om. “Maar je moet het niet even gedetailleerd kennen als een dokter. Je moet weten waar het over gaat, welke spiergroepen er zijn en met welke bewegingen die samenhangen. Het is niet nodig om het kleinste onderdeeltje van het lichaam apart te kunnen benoemen.”

Hopen maar

Voor de sporters die we na hun examen nog even te spreken krijgen, was het alvast lastig genoeg. Belgisch kampioen turnen Jimmy Verbaeys (23) is aan zijn tweede poging toe.

“Ik hoop dat het deze keer gelukt is”, zucht hij. “Mijn studiebegeleidster had me dit voorgesteld. We zien wel.”

Collega-turner Simoen Volkaert (24) wil later als trainer niet de fouten maken die in zijn jonge jaren gemaakt zijn, wat tot overbelasting en blessures heeft geleid. “Je moet bijvoorbeeld niet heel het jaar op maximum trainen, je moet ook rustigere periodes inlassen.”

Volleyballer Frank Depestele (39) heeft voor het eerst in twintig jaar nog eens moeten studeren. “Dat is niet gemakkelijk. De lessen waren wel leuk om te volgen. Het is heel leerrijk allemaal.”

Joppe Paulides (34) heeft al ervaring met het coachen van de nationale jeugd beachvolley. “Dat vond ik heel leuk. Daarna hebben ze mij vanuit de federatie voorgesteld om deze cursus te volgen.”

Inschrijven en data kiezen kan heel makkelijk via www.sport.vlaanderen/sportbegeleiders.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

MEER OVER Sport