Direct naar artikelinhoud
Opinie

Een iets minder Grote Poëzieprijs a.u.b. Toch als je het geld zoekt waar het niet zit

Joost Baars won begin dit jaar de allerlaatste VSB Poëzieprijs. De opvolger daarvan kent een andere financiering, die uitgeverijen van poëzie een doorn in het oog is.Beeld RV

Carl De Strycker (Poëziecentrum),  Leo Peeraer (Uitgeverij P), Jurgen Maas (Uitgeverij Jurgen Maas) en Nanne Nauta (Uitgeverij crU)

Vorig jaar besliste het VSB-fonds, dat 24 jaar lang de grootste poëzieprijs in de Lage Landen gesponsord had, zijn middelen vanaf 2019 in te zetten voor acties rond ‘actief burgerschap’ en niet langer voor poëzie. De organisaties die de prijs met het geld van het VSB mochten organiseren hebben een jaar lang actief middelen gezocht en kijk: vorige week was er het heugelijke nieuws dat de Grote Poëzieprijs geboren is – groot 25.000 euro en daarmee opnieuw de belangrijkste prijs voor de edele dichtkunst van ons taalgebied.

Het geld wordt gezocht waar het niet zit

Helaas zijn er blijkbaar onvoldoende middelen gevonden, want de organisatoren moeten om de begroting rond te krijgen twee kunstgrepen doen die niet eerder vertoond werden in letterenland. Ten eerste worden bundels in eigen beheer toegelaten. Onduidelijk is of de organisatoren beseffen wat ze de jury aandoen, want in het self-publishingcircuit verschijnen er veel meer bundels dan bij uitgeverijen. Uitgevers fungeren echter nog steeds als poortwachters voor kwaliteit; dat de organisatie van de nieuwe prijs die functie niet schijnt erkennen, zegt iets over de wijze waarop de uitgeverij in dit verhaal behandeld wordt. En dat brengt ons bij het tweede punt.

Uitgevers worden niet erkend in hun expertise noch gewaardeerd voor hun werk, maar gebruikt als onvrijwillige sponsors. Er wordt vanaf heden namelijk een inschrijvingsbedrag van 75 euro per ingezonden bundel gevraagd. Dat is een fors bedrag, zeker voor kleine uitgeverijen of uitgevers die voornamelijk poëzie publiceren. Iedereen weet dat daar niets mee te verdienen valt. 

Boven op de kosten voor de gratis exemplaren – ook al op rekening van de uitgever – komt nu een extra bedrag, waarbij de return voor die investering onduidelijk of onbestaande is. Want wat krijgt de uitgever terug voor dat geld? In de meeste gevallen: gewoon niets, want de kans dat er een bundel uit je fonds wordt genomineerd is ongeveer 5 procent. In het geval van een nominatie: enige bekendheid en prestige voor de auteur van de geselecteerde bundel. Veel verkoop, zo leren de cijfers van de voorbije jaren, zit aan een nominatie niet vast. 

In het geval de winnaar uit jouw stal komt: een beetje extra verkoop, maar anders dan bij een prijs voor een roman mogen de effecten van een prijs op de omzet van een poëziebundel niet overschat worden. Het prijzengeld komt – terecht – aan de dichter; zijn uitgever, die de publicatie gefaciliteerd heeft en daarvoor al een risico genomen heeft, moet om dat überhaupt mogelijk te maken vanaf nu ook nog eens betalen... Misschien is dat mogelijk als je naast poëzie ook een bestseller in huis hebt, maar de uitgever van het gespecialiseerde fonds – en poëzie komt steeds meer bij dat soort uitgevers uit – kan dat niet. Het geld wordt dus gezocht waar het niet zit.

Voor Vlaamse en kleine uitgevers komt daar nog bij dat de kans dat de jury een bundel uit je fonds nomineert eerder gering is, zoals duidelijk wordt als je de lijst van de afgelopen tien jaar met genomineerden voor de belangrijkste poëzieprijzen bekijkt. Er speelt bij dit soort prijzen een Mattheuseffect. Voorspelbaar is dat hetzelfde geldt voor eigen beheeruitgaven. De kans is onbestaande dat zo’n bundel de shortlist haalt.

Omgekeerd en nefast effect

Wat de organisatie toetert, namelijk dat dankzij de nieuwe reglementen er meer dichters kans maken op de prijs, is een drogredenering. Eerst en vooral zal het hoge inschrijvingsgeld leiden tot een preselectie bij de uitgeverij, waardoor bepaalde dichters nu zelfs helemaal niet meer zullen meedingen. Nog nefaster is dat de kans bestaat dat dichters zelf het geld ophoesten voor hun inschrijving; overigens is dat precies wat gevraagd wordt van wie in eigen beheer publiceert. De minder bekende dichters mogen zogenaamd meespelen, maar eigenlijk zit men gewoon in hun zakken: zij betalen de prijs, letterlijk en figuurlijk.

Dat daarnaast de uitgevers, die gewoon door het uitgeven van poëzie al hun duit in het zakje doen ook nog eens moeten dokken voor een deel van het prijzengeld, is ongezien, en ondenkbaar bij bijvoorbeeld een prozaprijs. Daarmee wordt een genre in de verdrukking eigenlijk geschaad en zal het omgekeerde van het beoogde effect bereikt worden: uitgevers zullen minder poëzie publiceren, want er moet een bedrag gereserveerd worden om te kunnen deelnemen aan een prijs.

In plaats van hardnekkig vast te houden aan een symboolbedrag van 25.000 euro had de organisatie van de Grote Poëzieprijs ook zelf de tering naar de nering kunnen zetten

In plaats van hardnekkig vast te houden aan een symboolbedrag van 25.000 euro, en een poging te doen om een ander te laten opdraaien voor het financiële probleem dat deze som blijkbaar stelt, had de organisatie van de Grote Poëzieprijs ook zelf de tering naar de nering kunnen zetten en beslissen om het prijzengeld te verlagen tot pakweg 15.000 euro – nog steeds een prachtige geldsom die geen dichter zal weigeren, en nog steeds de grootste poëzieprijs van het taalgebied.