Direct naar artikelinhoud
Opinie

Het Afrika-museum als een delicate familiegeschiedenis

Koen Peeters is schrijver-antropoloog, en zijn recente boek De mensengenezer speelt zich onder meer af in Congo. Hij was altijd al geïntrigeerd door het Afrika-museum van Tervuren.

Twee jaar geleden was ik in Congo, en kwam terecht bij de Yaka in Popokabaka, zo’n vierhonderd kilometer van Kinshasa. In het huis van de lokale chef aten we verse aardnoten uit een blikken kastrolletje en dronken Primusbier. Achter de chef hingen foto’s. Het waren portretjes van kinderen, ooms, neefjes en nichtjes, ook alle Congolese presidenten. Maar de oudste foto was een groot staatsieportret van zijn overgrootvader. Hij droeg het protserige uniform van een hotellakei met knopen en linten, en een medaille. Met die chef médaillé was de kolonisatie begonnen in hun regio.

De chef stond erop alle Belgen te noemen die bij hen waren gepasseerd. Paters en zusters, districtbeheerders en hun adjuncten, dokters, kruideniers tot en met de garagist. Het voelde alsof ik op een familiefeest met een verre nonkel praatte. Hij vertelde een familiestamboom bij elkaar. Hier en daar raakte hij voorzichtig, melancholisch een delicate familiehistorie aan. 

Hoe de Yaka eerst vluchtten toen de steamer Saint Pierre Clavier op de Kwaango-rivier verscheen, hoe de Belgen hardhandig lianenrubber en werkmannen opeisten. Hoe ze de Vlaamse woorden niet én wel begrepen, en er was ook de handelaar die rond zijn huis grint uit de rivier liet storten, en dat ’s nachts in zijn garage zeefde op zoek naar kleine diamanten, “en plots was hij weg”. 

Koen Peeters.Beeld KOEN BROOS

Het overkwam me vaak op mijn Congo-reis: mensen die mild en omfloerst over vroeger vertelden, de goede en de slechte dingen, kleine details en anekdotes over machtsrelaties. Ze lachten dan kort. Er viel geen kwaad woord. Ik voelde hoe wij ondanks de tijd, dankzij de herinnering, verbonden blijven.

In 2011 bezocht ik met schrijver Orhan Pamuk het oude Afrika-museum van Tervuren. Het was toen nog dat donkere museum met oude tentoonstellingskasten in art nouveau, opgezette dieren als jachttrofeeën, maskers en fetisjen. Je voelde er de adem van de ontdekkingsreiziger, de kolonist en het ergst van al: koning Leopold II spookte er. 

Ik heb er altijd van gehouden op ironische wijze. Het was een museum van een museum. Toen ik antropologie studeerde, legde ik er examen af. Ik bezocht de kelders gevuld met neushoorns met-en-zonder-hoorns, olifantenschedels, en – hoe schattig – een opgezet okapiveulen. Het oude museum keek vooral naar ons eigen gebroken Belgische hart van de kleine Belgische natie, intiem en met een verkeerde, verkleurde, exotiserende View-Masterblik. Bezoekers keken er naar dieren, mineralen, mensen... Wie waren wij vroeger? En vooral, wie waren zij? Was dit het museum van de schuld geworden?

Het wordt tijd voor kennismaking, uitwisseling, dialoog met de afstammelingen uit Congo, Rwanda en Burundi hier in België. Dat betekent ook: debat, confrontatie

Onrustige tekens

Orhan Pamuk stond vooral stil bij kleine particuliere voorwerpen. Kunnen voorwerpen ons aankijken? Jazeker, zij kijken terug, in grote getale, gespannen. Het zijn onrustige tekens die terug én vooruitwijzen naar onszelf, naar ons eigen leven. Schoonheid heeft te maken met herinnering, zei Pamuk. Hij schreef: “De macht van voorwerpen berust op de herinneringen die ze in zich bergen, en ook op spelingen van onze verbeelding en ons geheugen.” De voorwerpen, hoe alledaags ook, vertellen: het leven is ingewikkeld, onbekend en onaf, net als de geschiedenis.

De voorwerpen in het Tervuren-museum zijn unieke, precieuze objecten met een sterk geladen symboliek. Ze zijn kunstig gemaakt én fragiel, omdat ze vaak vervaardigd werden voor eigen gebruik, soms enkel voor de duur van de genezing of een initiatie. In die zin zijn het uitzonderlijke voorwerpen die nog bestaan dankzij hun reis naar Tervuren. Tegelijk zijn deze objecten alledaags, traditioneel, en vooral ‘medemenselijk’. Ze werden door priester-genezers geladen met krachten van de cultus en behoren toe aan gemeenschappen. Deze erfgoedobjecten vertellen over voorouders, hun leefwereld en kosmologie, hun tradities van genezing en opvolging der generaties. Ze doen ons nadenken over: hoe bedwing je het vreemde, het onzegbare dat ons overkomt? Ook al zijn ze ‘afgesneden’ van hun levende cultuur, ze zijn zoveel meer dan een kunstvoorwerp in een kijkkast.

Kunnen we zeggen dat deze Afrikaanse objecten hier te gast zijn?

De vraag duikt plots overal koppig op: van wie zijn dergelijke objecten? Zijn ze niet geroofd? Vooral in Frankrijk en Groot-Brittannië is er discussie over kwaadwillig geroofde objecten. Elk object zal in dat licht bekeken en onderzocht worden. Is het op billijke wijze verworven? Is het correct vergoed aan de verkoper? Gaf hij of zij het met volle instemming? Het klinkt contradictorisch: het is tegelijk vreemd én goed dat dergelijke objecten hier zijn. Ze zijn hier in optimale omstandigheden bewaard en kunnen bestudeerd worden, en het is in se goed om werelderfgoed te delen en leren begrijpen. Maar tegelijk behoren ze toe aan gemeenschappen in Centraal-Afrika.

Reizigers door tijd en ruimte

Kunnen we zeggen dat deze Afrikaanse objecten hier te gast zijn? Zijn het kleine bescheiden reizigers door tijd en ruimte, ‘door omstandigheden’ hier beland? Dat betekent dat de regels van de Gastvrijheid hier gelden: we gaan met hen in gesprek, en ze hebben recht op een waardige behandeling. Hier geldt ‘het appel van de ander’ zoals beschreven door Levinas. De andere is iemand die ons volkomen vreemd is. Het gelaat van de ander kiest ons uit om open te staan om zijn/haar taal te begrijpen. En – lastig – we kennen vooraf de afloop van het gesprek niet. Zoals mijn professor antropologie Renaat Devisch destijds zei, deze objecten kunnen werken als een doorkijkspiegel “om kijkend naar de ander iets onbekends van zichzelf te leren kennen”.

Het museum als instelling heeft een geschiedenis van westers imperialisme en koloniale toe-eigening. Juist daarom is Tervuren een zinvolle plek voor de fascinatie door het andere en de herkenning van een universele menselijkheid. Het museum is nu heringericht, gestript en zelfs ‘ontwijd’. Geen voyeurisme, geen oud koloniaal discours in opschriften en kijkkasten meer. Het wordt tijd voor kennismaking, uitwisseling, dialoog met de afstammelingen uit Congo, Rwanda en Burundi hier in België. Dat betekent ook: debat, confrontatie.

Zoals in alle musea kijken we er met de esthetische oogopslag, zodat de voorwerpen hun boodschap vrijgeven. Maar in Tervuren is er ook de politieke blik: het verhaal van deze Afrikaanse voorwerpen is tegelijk het brute, besmette koloniale epos, de storyline van Leopold II, de wetenschappelijke veroveringstocht. Zoiets kan niet anders dan blijvend controverse veroorzaken. En zoals dat gaat met geërfde trauma’s, het gesprek met de erfgenamen van hier zal krachtiger, scherper, moeilijker zijn dan we tot dusver gewoon waren. Ook al is het nieuwe museum perfect afgewerkt, het kan nooit af zijn.