Direct naar artikelinhoud
opinie

Eigen volk eerst in Brusselse scholen?

Johan Lievens.Beeld rv

Johan Lievens is universitair docent staatsrecht aan de VU Amsterdam en onderzoeker aan het Leuven Centre for Public Law (KU Leuven)

Bart Eeckhout noemde de beslissing van de Franse Gemeenschapscommissie om een belangenconflict in te stellen tegen de plannen voor een nieuw inschrijvingsdecreet in deze krant een kanshebber voor “meest cynische bericht van het jaar”. Hij wees er fijntjes op dat de Franse Gemeenschap zelf maar eens moet gaan investeren in het Brusselse onderwijs.

Dat het Franstalige onderwijs een tandje bij kan steken, lijdt geen twijfel. Alleen al het dubieuze statuut van de lessen Nederlands in de Franse Gemeenschap – een andere kwestie – kan stevig de wenkbrauwen doen fronsen. Dat de Franse Gemeenschap zich door de verwaarlozing van de Brusselse onderwijsmarkt aan “sabotagefederalisme” waagt, zoals Eeckhout stelt, maakt evenwel nog niet dat het ingestelde belangenconflict ook volledig onterecht is.

Is Vlaanderen zelf zo’n flinke leerling? Wie de evolutie van de Vlaamse inschrijvingsregels bestudeert, ziet hoe de voorrangsregeling voor Nederlandstaligen steeds strenger wordt. De mogelijkheid die Vlaams-Brusselse scholen in 2002 kregen om 25 procent van de plaatsen te reserveren voor Nederlandstalige leerlingen, is geleidelijk aan geëvolueerd tot een verplichting om maar liefst 55 procent van de plaatsen voor Nederlandstaligen voor te behouden. Dat wil de Vlaamse regering nu verder optrekken tot 65 procent. Tegelijkertijd is ook het criterium om als Nederlandstalig beschouwd te worden verstrengd. Oorspronkelijk volstond een verklaring op eer. Sinds 2010 kijkt men naar de taal van ouders, waarbij – sinds 2014 – het niet-onaanzienlijke taalniveau B2 wordt vereist.

Belangrijke categorie

Op die manier viel een belangrijke categorie leerlingen uit de boot: leerlingen met anderstalige ouders die naar een Nederlandstalige basisschool zijn geweest. Dat lijkt onrechtvaardig: leerlingen werden los van de eigen taalvaardigheden beoordeeld op het profiel van hun ouders. Ook economisch is zoiets onzinnig. Negen jaar lang, tijdens de kleuter- en lagere school, investeren we Vlaamse onderwijsmiddelen in anderstalige leerlingen, die zich op die manier het Nederlands en de Vlaamse cultuur eigen maken, waarna ze alsnog uitgesloten dreigen te worden van het Vlaamse secundair onderwijs.

Het nieuw inschrijvingsdecreet komt hieraan tegemoet. Bovenop de voorrang voor leerlingen met Nederlandstalige ouders wordt 15 procent van de plaatsen voortaan gereserveerd voor wie negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs heeft gevolgd. Prima oplossing, ware het niet dat het totale aandeel voorbehouden plaatsen daarmee toeneemt tot een dramatische 80 procent: 65 procent voor leerlingen met een Nederlandstalige ouder en 15 procent voor leerlingen uit het Vlaamse basisonderwijs.

Het Grondwettelijk Hof wees er in het verleden al waarschuwend op dat ook Vlaamse scholen “een billijk deel” van de anderstalige leerlingen moeten opvangen

Kan je voor Franstalige leerlingen nog redeneren dat de Franse Gemeenschap een tandje moet bijsteken, dan geldt zulks niet voor de Brusselse kinderen zonder Nederlandstalige of Franstalige ouders. Het Grondwettelijk Hof wees er in het verleden al waarschuwend op dat ook Vlaamse scholen “een billijk deel” van de anderstalige leerlingen moeten opvangen. Reserveer je 80 procent van de plaatsen voor een strikt omschreven categorie van “Nederlandstaligen”, dan blijft slechts 20 procent over voor vrije selectie. Nederlands-, Frans- en anderstaligen concurreren er met elkaar. Het lijkt niet ondenkbaar dat met een gelijkaardige regeling in de Franse Gemeenschap voor heel wat anderstalige kinderen geen enkele of enkel erg onpopulaire scholen overblijven. Dat staat op gespannen voet met het recht op onderwijs en de vrije schoolkeuze.

Ook voor Franstalige leerlingen blijft de vraag of het terecht is ze dusdanig streng te weren van Vlaamse scholen. België kent geen subnationaliteit en wel vrije schoolkeuze. Een al te strenge uitsluiting van Franstaligen staat daar haaks op.

Bovendien blijft de vraag of het eerlijk is leerlingen te beoordelen op basis van hun ouders bestaan. Was niet beter één (lager) voorrangspercentage gecreëerd voor leerlingen uit het Vlaams basisonderwijs en voor leerlingen met Nederlandstalige ouders samen? Zolang de leerplicht pas op zes jaar ingaat, lijkt het bovendien rechtvaardiger slechts zes – en geen negen – jaar Nederlandstalig basisonderwijs te vereisen.

Tot slot is ook de timing van het inschrijvingsdecreet bedenkelijk. Men heeft gewacht tot het einde van de legislatuur om de nieuwe regels op een drafje door het parlement te jagen. Het perfect voorspelbare protest vanuit de Franse Gemeenschap had kunnen worden voorkomen door beter overleg. Bovendien had de Brusselse regeling uit het decreet getild kunnen worden om alvast voor de rest van Vlaanderen met een nieuwe inschrijvingsprocedure te kunnen starten.

Hoe groot de tekortkomingen van de Franse Gemeenschap ook mogen zijn, een voorbeeld van samenwerkingsfederalisme kan je de Vlaamse aanpak in dit dossier niet noemen.

Ook de timing van het inschrijvingsdecreet bedenkelijk. Men heeft gewacht tot het einde van de legislatuur om de nieuwe regels op een drafje door het parlement te jagen