Direct naar artikelinhoud
Interview

Zus Ann, een jaar na de dood van Lies Lefever: "Het is waar wat ze zeggen: drank is de duivel”

Zus Ann, een jaar na de dood van Lies Lefever: "Het is waar wat ze zeggen: drank is de duivel”
Beeld Wouter Van Vaerenbergh

‘Hey zussie!' Goede of slechte tijden, iedere ochtend kreeg Ann Lefever telefoon van haar jongere zus, de comédienne Lies Lefever. Sinds 10 januari 2018, de dag waarop Lies Lefever dodelijk ten val kwam in haar woning in Asse, komt er nooit meer zo'n telefoontje. Een jaar na het drama brengt Ann hulde aan haar rebelse, maar gekwelde zus. “Iedere dag iets doen wat niet mag: dat was haar levensmotto. En dan kuste ze Bart De Wever.”

Ergens in de Kempen staat een houten huisje dat zo uit een verhaaltje geplukt lijkt te zijn. Het is het huis van Ann Lefever, één van de oudere zussen van Lies Lefever. Het was het favoriete toevluchtsoord van de comédienne: om wat bij haar zus te hangen, om wat gitaar te spelen of om onder een dekentje te kruipen. We zijn even voor kerst wanneer Ann Lefever me in haar keuken het verhaal van haar zus wil vertellen, onder het toeziend oog van Lies zelf: aan de keukenmuur hangt een schilderij met haar karakteristieke beeltenis.

Ann Lefever: “Ik was 12 toen Liesje naar België is gekomen, in 1980. Er waren toen al vijf kinderen in ons gezin: ik heb een biologische broer en zus, en mijn ouders hadden al twee Rwandese kinderen geadopteerd.

“Mijn ouders gingen één keer per jaar naar Rwanda, met geld dat ze hier hadden opgehaald en medicijnen die Janssen Pharmaceutica schonk. Het was niet de bedoeling dat mijn ouders nog een kind zouden adopteren, maar in een ziekenhuis werden ze geconfronteerd met een klein baby'tje dat was gevonden in een put: Liesje. Ze hebben haar mee naar huis gebracht, omdat ze in Rwanda bijna geen overlevingskansen had.

“Wij logeerden bij onze grootouders toen we een brief kregen van mijn moeder, via luchtpost: 'We brengen nog een kindje mee. Halen jullie de babykleertjes en de wieg van zolder?' Vanaf het allereerste moment dat Liesje bij ons was, heeft ze onze harten gestolen. Ze was heel klein, een echte poppemie. Ze at in het begin ook heel moeilijk. Als we dan zagen hoe ze dag na dag enkele milliliters melk méér dronk, flakkerde onze hoop op: komaan meid, aansterken!

‘Ze was heel klein, een echte poppemie. Ze at in het begin ook heel moeilijk. Als we dan zagen hoe ze dag na dag enkele milliliters melk méér dronk, flakkerde onze hoop op: komaan meid, aansterken!’

“Onze ouders zijn hier meteen met haar naar het Academisch Ziekenhuis in Jette gereden. De dokter die haar daar de eerste zorgen aan haar ogen heeft gegeven, is ook haar meter geworden. Liesje is later nog verschillende keren geopereerd aan haar ogen. Mijn moeder regelde het zo dat die operaties in de schoolvakantie vielen, zodat ik in het ziekenhuis kon blijven, om haar te verzorgen. Ik heb altijd een zwak gehad voor Liesje, ik ontfermde me over haar.” 

Als een soort mama-zus?

“Ja. In haar laatste maanden heeft ze blijkbaar nog tegen iedereen gezegd: 'Ons Ann is mijn lievelingszus.' Al heb ik pas de laatste jaren veel tijd voor haar kunnen maken, want daarvoor had ik het te druk met mijn koffiehuis. Toen was het mijn andere zus, Katrien, die met Liesje naar concerten van K's Choice trok en allerlei leuke dingen deed. Ik was meer 'die zus vanonder de kerktoren' (lacht). Liesje heeft veel gereisd, ze wist veel over alles, kende alle schrijvers als we naar de bibliotheek gingen, ze volgde de politiek. Ze was véél slimmer dan ik.

“En als baby'tje deed ze nooit lastig. Alsof je van in het begin zag: dat is een sterke, die wil overleven. Haar huid – die verbrand was van in die put te liggen – genas, ze begon goed te eten. En toen was er die vakantiedag aan zee, toen ze toch niet volledig blind bleek. Ik ben toen zeker 100 keer voorbij haar babybox gewandeld, en iedere keer bewoog haar hoofdje mee. Een moment van euforie: 'Liesje ziet!' Uiteindelijk zou ze na een reeks operaties tot 30 procent van haar zicht uit dat ene oog terugwinnen.

“Liesje ging naar een gewone school, ondanks haar handicap. Ze droeg een bril en zat op de eerste rij. Toen ik in het middelbaar zat, stak ik tussen de middag de speelplaats over om even te kijken hoe ze het deed. Ik weet nog dat de andere kinderen constant aan haar krulletjes zaten. Op een keer, ze was toen 5 of 6, ging ik haar 's avonds oppikken aan de schoolpoort, en zei ze: 'Er heeft iemand aan mijn haar getrokken, maar ik heb schoon teruggetrokken!' Dat rebelse zat er toen al in.

Zus Ann, een jaar na de dood van Lies Lefever: "Het is waar wat ze zeggen: drank is de duivel”
Beeld Wouter Van Vaerenbergh

“Ze is altijd heel assertief geweest. Al was ze ook wel wat verwend als kleinste. Ze mocht alles. Ze heeft daar nooit misbruik van gemaakt, maar ik durfde tegen mijn ouders geen toon aanslaan zoals zij deed. Met Lies erbij was het soms grof. Lies mocht dat, Lies kon dat. En dat is altijd zo gebleven. Ik ging eens bij haar langs met een rijsttaart, maar die lustte ze niet, waarop ze zei: 'Trakteer me straks maar op iets lekkers op restaurant.' En dan nam ze haar gitaar erbij en zong ze: (op de tonen van 'lang zal ze leven') 'Straks zal ze trakteren! Straks zal ze trakteren!' Het was altijd lachen met Liesje.”

Hoe was ze als puber? Even rebels, of ook onzeker?

“In het middelbaar ontdekte ze de jeugdbeweging, en daar heeft ze haar jeugdvriend Poes leren kennen. De Poes – voor alle duidelijkheid: een mens – is haar hele leven haar beste maat gebleven. Als ze hier bleef slapen, kwam hij haar weleens oppikken met de Vespa en een tweede helm. In die periode heeft ze ook gitaar leren spelen, zonder één les te volgen. Gewoon op het gevoel, op haar 12 à 13 jaar.

”Ze heeft zich wel lang geschaamd om het uitzicht van haar ene, volledig blinde oog, maar tegen de tijd dat ze op tv kwam, was dat voorbij. Ik denk dat Joost (haar man, red.) haar veel zelfvertrouwen heeft gegeven. Wij bewonderden Joost, het was niet simpel om met zo'n meisje om te gaan. Al denk ik wel dat Joost net op haren bèbbel is gevallen, zoals we dat hier in de Kempen zeggen. Joost was eerder stil, Liesje had altijd een grappig antwoord klaar, en dat vond hij leuk. Het was een mooi koppel. Die twee hebben mooie jaren gehad.

‘Ik heb beloofd aan Liesje dat ik voor Wannes en Kobe zou zorgen. Ze zijn 11 en 13 jaar. Ze zou nu zo fier zijn op hen, dat is pijnlijk’

“Liesje maakte ook voor alles een liedje. Als ik met verdriet zat, stond ze meteen aan de deur. En dan kwam ze binnen, ging ze op de tafel zitten en zei ze: 'Zus, daar gaan staan en luisteren.' En dan zong ze vanuit het niets een liedje tegen dat verdriet. Liesje cijferde zichzelf altijd onmiddellijk weg om andere mensen te troosten met een lief woordje, terwijl ze zelf zo diep zat en veel verdriet had. Ze was écht een grote madame.

“Ze speelde ook vaak gitaar met Stef, mijn man, hier buiten in de tuin.”

Je hebt vijf jaar geleden je man verloren.

“Dat heeft een grote indruk nagelaten op Liesje. Stef en Liesje waren twee handen op één buik. Mijn zus Katrien is in die periode ook gescheiden, en Liesje snapte dat allemaal niet. Liesje was er toen helemaal voor mij, en voor mijn zus. Ik ging ook elke week naar Liesje, in Asse, bleef er slapen, en hielp haar in het huishouden. Maar ik zag ook dat Liesje het zelf alsmaar moeilijker kreeg.

“Ik denk dat ze zichzelf wegcijferde en dacht: ik moet Ann helpen, ik moet Katrien helpen... Ook typisch Liesje: ze bakte en kookte heel veel. En dan kon het niet op, hè: voorgerecht, hoofdgerecht, maar dat was altijd zo druk-druk, dat we zeiden: 'Liesje, rustig aan!' 'Nee, ik ga nog snel koekjes bakken.'”

Wat mis je het meest aan haar?

“Haar dagelijkse telefoontjes. We belden iedere ochtend. 'Hey zussie!' Ik hoor het haar nog zo zeggen. Elke dag belde ze, gewoon om wat te kletsen. Of ik stapte hier op de bus, en zij stapte in Asse op de trein, en dan spraken we af in Antwerpen om een koffie te drinken in de Starbucks in het station. Ik vond die koffie niet lekker, Lies vond hem te duur. Ze vond ook alles kak, en dan stuurde ze me die emoji van dat kakje. 'Vandaag 💩-dag!'

“Ze zei altijd: 'We moeten elke dag iets doen wat niet mag, hè zus?' Als ik dan belde, hoorde ik de gekste verhalen. Dan was ze gaan wildkakken in het bos (lacht). Of had ze een verkeersbord gepikt, of er ééntje omgedraaid. Of had ze Bart De Wever gekust in De slimste mens, omdat ze wist dat hij niet van kussen hield. Ondeugende dingen.”

Wat voor een effect had haar bekendheid op haar?

“Nadat ze door Kamagurka was ontdekt, had ze meteen succes. De mensen lachten graag met haar onbezonnenheid. Maar zelf snapte ze niet dat ze haar zo geweldig vonden. Ze werd overal gevraagd, ze was geliefd... Maar het was ook een stressfactor, ze had niet voor die bekendheid gekozen. Ze had ook liever dat wij niet in de zaal zaten, want dan was ze te zenuwachtig. Ze wilde eigenlijk uit de media stappen, om te gaan schrijven, meer rust te vinden.

“Het podium, de humor: het heeft lang geholpen als medicijn. Tien jaar ging dat goed: op een gegeven moment straalde ze zelfs echt. Haar huid was mooi, ze deed ook weleens een kleedje aan, ook al haatte ze dat. Maar dan zeiden wij: 'Komaan Liesje, stop nu eens met de kwajongen uit te hangen, doe eens een kleedje aan en doe wat lippenstift op.' 'Ja, ik zal eens rode lippenstift opdoen, dan zal je ze zien lachen,' antwoordde ze dan. Zo'n kleedje ging voor haar al héél ver.”

Brengt rouw nabestaanden bij elkaar? Of kan het ook verdelen?

“Sinds de dood van mijn man weet ik dat het kan verdelen. Ik zag het weer na Liesjes dood: ieder heeft zijn eigen verdriet, iedereen heeft zijn eigen manier om ermee om te gaan. Mij helpt het om erover te praten, zoals nu, ik ervaar dat als een medicijn. Maar ik begrijp dat dat voor anderen niet zo is.

“Mijn man en ik runden samen een koffiehuis. Drie maanden na zijn dood ben ik ermee gestopt. Ik kon het niet aan om aan dezelfde machine koffie te staan maken waar Stef al die jaren had gestaan. Ik had verwacht dat ik steun zou krijgen van onze klanten, ook na het stopzetten van onze zaak, maar dat is helemaal anders uitgedraaid. Ik zag achteraf niemand meer, op straat liepen ze me zelfs voorbij. Nu pas, na jaren, komen ze naar me toe: 'Sorry Ann, maar we wisten gewoon niet wat we moesten zeggen.' 'We durfden je niet aan te spreken.' Terwijl ik hen in die periode zo hard nodig had.

“Maar het omgekeerde gebeurde evengoed: er was die vrouw die amper twee keer per jaar bij mij in de zaak kwam en hier na Stefs dood voor de deur stond met stoofvlees, appelmoes en twee borden. Na het eten pakte ze alles weer in, om het thuis af te wassen. Dat blijft bij.”

Is rouwen werken?

“Ja. Het is jezelf verplichten om goed te eten, of om je 's morgens te wassen en je aan te kleden. Twaalf jaar lang was ik opgestaan om te gaan werken en 's avonds thuisgekomen om voor de kinderen te zorgen. Alles stond in het teken van mijn zaak en ons gezin. Ineens viel dat weg: het voelde alsof de wereld vanonder mijn voeten wegviel.

“Mijn kinderen hadden niet meer de mama van vroeger, de mama die alles kon. Want mama kon niks meer. Ik kreeg de werkdag niet ingevuld. Dan moest ik weg en stapte ik de bus op: daar voelde ik me altijd heel beschermd. Ik heb enorme angsten gehad. Er moest nog maar wind opsteken, of ik was al bang dat het dak van ons huis zou vliegen. Mijn maatje, mijn wederhelft, was weg. Dat was de hel. Ik wist niet meer hoe ik moest leven. Dan ging ik op een stoel voor mijn wasmachine zitten, gewoon kijken hoe de trommel draaide. Ik heb hier ooit het gazon zitten knippen met een schaar, omdat ik mezelf er niet toe kon brengen om zijn grasmachine vast te pakken. Alles wat mijn man deed, kon ik niet. Autorijden: dat was elke 100 meter stoppen en denken dat ik een platte band had. Slapen lukte ook niet, want er was altijd die angst dat ik alert moest zijn. Dat had Liesje ook.

Zus Ann, een jaar na de dood van Lies Lefever: "Het is waar wat ze zeggen: drank is de duivel”
Beeld Marco Mertens

“Het is hard werken aan die angsten. En belangrijk: met positieve mensen omgaan. Tegen medelijden kon ik niet, aan 'ocharme' heb je niks. Je wordt ook overgevoelig. Toen iemand me zei: 'Een overlijden is even erg als een scheiding,' werd ik kwaad. Ik zei: 'Jouw kinderen kunnen nog naar hun vader gaan, onze jongens moeten naar het kerkhof.' Maar gelukkig heb ik ongelooflijk veel steun gekregen van Liesje.”

Het begon in die periode ook slechter met haar te gaan, zei je al.

“Vroeger had Liesje nooit gepraat over haar roots. Maar dat begon na de dood van mijn man. En het werd erger. Dat kwam op de meest onverwachte momenten naar boven. Als ik sukkelde met een fysiek ongemak en zei: 'Dat heeft ons ma ook gehad’, antwoordde Liesje: 'Ik kan dat niet, zeggen dat ik iets van mijn moeder heb. Ik wil haar leren kennen.'

“Vroeger, toen ze 15 was, wilde ze niks met Rwanda te maken hebben. Dan stak ze over als ze een zwarte op straat zag lopen. (Denkt na) Misschien wilde ze helemaal niet zwart zijn. Of was het een soort kwaadheid op de maatschappij.

“Maar rond haar 30ste, toen ze zelf kinderen kreeg, is dat veranderd. 'Ik ben nu moeder, ik heb een verantwoordelijkheid, ik heb die kinderen uit liefde gemaakt. Maar ben ik er wel uit liefde gekomen?' Mijn moeder kon Liesje alleen maar vertellen wat Liesje zelf al zo lang wist: iemand had gehuil gehoord uit die put, ze hadden dat piepkleine baby'tje eruit gehaald en het leefde, maar niemand wist wie haar moeder of vader was. Liesje besefte toen: niemand kan me een antwoord geven, ik moet zelf op onderzoek trekken. Toen ze met Martin Heylen voor Heylen en de herkomst naar Rwanda kon, vonden wij dat allemaal een goed idee.

‘De onmacht die we nu voelen, dat we haar niet hebben kunnen redden, is zwaar om dragen’

“Toen Liesje terugkwam uit Rwanda, voelde dat aanvankelijk ook goed. Ze zei dat ze daar was thuisgekomen, als zwarte tussen de zwarten. En ook omdat het daar niet draaide rond smartphones en zo, ze was haast in shock door de eenvoud waarin je daar gelukkig kon zijn. Ze wilde ook dat haar zonen Wannes en Kobe dat zagen. Die reis wilde ze zeker nog maken. En dan was ik ook meegegaan, denk ik.

“Maar in Rwanda heeft ze ook finaal beseft dat ze nooit iets zou vinden over haar ouders. En dan is dat idee in haar hoofd beginnen te groeien: 'Ik mocht eigenlijk niet bestaan. Ik heb het geluk gehad dat ze me hebben gevonden en dat ik ben blijven leven en naar hier ben gebracht, maar eigenlijk mocht ik er niet zijn.' Dan praatte ik op haar in: 'Liesje, laat dat verleden. Stef komt ook niet meer terug. Jouw verleden kunnen we ook niet meer goedmaken.'”

Haalde dat iets uit?

“Nee, het mocht niet baten: ze ging steeds slechter slapen, begon ook steeds meer te drinken. Ik drink zelf geen witte wijn meer, omdat Liesje zoveel witte wijn dronk. Het smaakt me niet meer, omdat zij er haar roes mee opzocht. Ze kón ook drinken, want ze moest na een optreden nooit met de auto rijden. En in die wereld wordt er nu eenmaal veel gedronken. Het begon problematisch te worden. Het is waar wat ze zeggen: drank is de duivel.

‘Het is waar wat ze zeggen: drank is de duivel’

“Hoe het is afgelopen, weten we intussen. De onmacht die we nu allemaal voelen, dat we haar toch niet hebben kunnen redden, is zwaar om dragen.

“Maar ze had het ook zo goed kunnen hebben. Als ze haar handicap wat meer had aanvaard. Dan had ze die gedachten over haar roots misschien wat kunnen loslaten.”

Hoezo?

“Ik besef het nu pas, maar ze werd ieder moment van de dag met dat weggooien en het gemis aan haar moeder geconfronteerd, door haar handicap. Op het einde wilde ze daar komaf mee maken, ze wilde zo graag zelfstandig zijn.”

Liesjes dodelijke val in haar huis was een ongeluk, maar ze worstelde al een tijd met de gedachte aan zelfdoding. Praatte ze daarover met jou?

“Ik heb spijt dat we niet méér over de dood hebben gepraat. (Geëmotioneerd) Dan zei ik: 'En ik dan? Wat moet ik doen als je er niet meer bent? En de jongens? Ik wil het geen tweede keer meemaken, iemand jong moeten afgeven.' Dat begreep ze dan wel, maar we zijn er nooit dieper op ingegaan. Ze zei dan: 'Ja zus, ik probeer, ik ga naar De Bleekweide. Ik probeer.'

“Als ik haar sms'en nu teruglees... ze probeerde iedere dag. Eind 2017 schreef ze me nog: 'In '18 zal het me lukken zus, we gaan veel leuke dingen doen.' Ze zat vol goeie moed. Om te stoppen met drinken, om een andere weg in te slaan. Maar ze had gewoon haar moeder nodig. Ze wilde alleen maar weten wie haar ouders waren en waarom ze haar hadden weggegooid.

Nood aan een gesprek?

Wie met vragen zit over zelfdoding, kan terecht bij de Zelfmoordlijn op het gratis nummer 1813 en op de site zelfmoord1813.be
     

“Mensen die aan zelfdoding denken, zitten zo diep. Er zit iets in hun hoofd waardoor ze op zo'n moment hun kinderen vergeten, anders kan ik die daad niet begrijpen. Na de dood van mijn man ben ik naar Corsica gegaan, om wandelingen te maken. Ik voelde me daar zo alleen, ik dacht: of ik hier nu ben of niet, mijn kinderen zullen me misschien wel missen, maar uiteindelijk gaat hun leven ook gewoon verder. En terwijl ik dat dacht, riep ik mezelf een halt toe: 'Ho! Wat ben jij hier nu aan het denken?' Daar heb ik gevoeld: als je geen doel meer hebt in je leven, houdt alles op. Mijn doel is nu om goed te zijn voor mijn kinderen en die van Liesje. Ik zie wat ik wél nog heb, en dat kon Liesje niet, door die verslaving.”

Hoe kijk je zelf naar adoptie?

“Mijn ouders hebben dat natuurlijk zeer goed bedoeld. Liesjes ogen konden alleen gered worden buiten Rwanda. Ik zou net hetzelfde gedaan hebben als ze me Liesje daar in mijn handen hadden geduwd. Ik zou wellicht twintig kindjes hebben meegenomen, dat is mijn moederhart.

“Voor veel kinderen heeft adoptie gewerkt, maar ik heb ook al veel adoptiekinderen ontmoet van wie ik denk: ze waren gelukkiger geweest als ze daar waren gebleven. Je moet hier knokken tegen racisme en een sterke wil hebben.”

Je ontfermt je nu ook wat over Liesjes zonen?

“Ons jongens, want zo noem ik Wannes en Kobe, zijn nu Liesje voor mij. Gisteren ben ik er met mijn zus naartoe gereden, met cadeautjes. Het zijn schatten. Kobe volgt nu een bakkersopleiding. Dan denk ik: O Liesje, je zou zo fier zijn. Dat is zo pijnlijk. Zonde, zonde, zonde. Zo'n jong leven.

“Joost had ook een kerstboom gezet, heel mooi versierd, er lagen pakjes onder. Maar voor hem is dit een helse periode, hij heeft het heel moeilijk. Gelukkig wordt hij goed opgevangen door vrienden.

“Ik heb beloofd aan Liesje dat ik voor hen zou zorgen. Mijn jongens waren 20 en 21 toen ze zonder vader vielen, maar Wannes en Kobe zijn 11 en 13, die moeten nog beginnen te puberen.”

Praat je weleens tegen Liesje?

“Ja. Het schilderij achter me heeft lang boven mijn bed gehangen. Ik heb hetzelfde met Lies als met mijn man: ik weet perfect wat ze nog zou antwoorden. Toen ik cadeautjes ging kopen voor haar kinderen, pakte ik iets vast, een uiltje met een lichtje erin, en hoorde ik Liesje zeggen: 'Dat zou onze Wannes geweldig vinden.' En hij vond het ook geweldig.

“Ik ben niet dieper gevallen na Liesjes overlijden. Het eerste wat ik dacht was zelfs: ze moet niet meer lijden. Ze heeft zo moeten afzien, laat ze nu slapen. Ik ga ook niet vergelijken: heb ik nu meer of minder verdriet dan destijds met mijn man. Ik ben sinds haar dood net in actie geschoten om andere mensen te helpen: haar kinderen, haar vrienden, mensen die goed zijn geweest voor mij. Geld is voor mij ook niet meer belangrijk, net als veel andere dingen. Als iemand me nodig heeft, dan denk ik ook niet meer na, maar spring ik meteen in mijn auto om te gaan helpen. Ik doe nu ook vrijwilligerswerk. Ik ben een ander mens geworden. Liesje zou nu zeggen: 'Zie ze daar zitten te stoefen op haar stoel.' (lacht)

‘Er is geen medicijn tegen hartenpijn. Het is wérken. En ook durven zeggen: laat het nu even’

“Ze kwam graag in dit huis, ze wilde het altijd kopen. (Kijkt rond) Soms kwam ze hier gewoon onder een dekentje liggen, in de zetel, om liedjes of columns te schrijven.”

Zijn er momenten dat je het extra moeilijk hebt?

“Met het veranderen van de seizoenen, zelfs van de winter naar de lente: alles wordt dan wel groen, alles komt terug, maar de mensen niet.

“Er is geen medicijn tegen hartenpijn. Het is wérken. En ook durven zeggen: laat het nu even. De doden weten van niks meer, het is nu aan ons: wij kunnen huilen of we kunnen lachen. En volgend jaar gaat het weer iets beter. Dan komt er een moment dat je niet altijd huilt, dat het niet altijd pijn doet (grijpt naar haar hart). Dat vragen als 'Waar ben je nu?' niet continu door je hoofd razen. Dat je ook weer iets met een vriendin kunt gaan eten en kunt zeggen: 'Dat heeft me gesmaakt.' En dat móét, of een mens wordt ziek.”

©Humo