In Parijs start de conferentie die voor definitieve vrede na de Grote Oorlog moet zorgen
Op 18 januari 1919 begon in Parijs de grote vredesconferentie die een formeel einde moest maken aan de Eerste Wereldoorlog en bovendien – zo werd gehoopt – verdere oorlogen in de toekomst zou voorkomen.
De plenaire vredesconferentie werd geopend in de Salle de l’Horloge, de grote zaal van de Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Quai d’Orsay op 18 januari 1919. De Franse president Raymond Poincaré hield een openingstoespraak waarin hij zei: “De toekomst van de wereld ligt in uw handen”. Meer zou de president niet te zeggen krijgen. De conferentie werd voorgezeten door de Franse premier Georges Clemenceau, die Poincaré verachtte en hem er helemaal buiten hield.
De datum 18 januari was niet toevallig gekozen. Op die dag in 1871 was het (tweede) Duitse Rijk door Bismarck gesticht en de koning van Pruisen tot Duits keizer uitgeroepen. Dat was gebeurd in het kasteel van Versailles in Frankrijk, dat toen door Duitse legers werd bezet.
Het ging ongetwijfeld om de belangrijkste internationale conferentie sinds het Congres van Wenen, 104 jaar eerder, dat een vredesregeling had uitgewerkt na de oorlogen tegen Napoleon. De conferentie van Parijs verschilde van alle vorige grote vredesconferenties doordat voor het eerst ook landen buiten Europa eraan deelnamen. Het was niet voor niets een wereldoorlog geweest.
Van de in totaal 27 deelnemende landen kwamen er 11 uit Amerika, 3 uit Azië en 1 uit Afrika. Daarnaast namen 5 autonome delen van het Britse Rijk, waaronder Canada en Australië, aan het overleg deel, formeel als onderdeel van de Britse delegatie, maar in de praktijk als volwaardige gesprekspartners. Onder de Europese landen waren er Polen en Tsjechoslowakije, landen die nog maar enkele maanden bestonden en waarvan de grenzen nog niet vast lagen.
Niet aanwezig waren de verslagen landen: Duitsland, Oostenrijk en Hongarije (die tot november 1918 nog een unie vormden), Bulgarije en Turkije. De Geallieerden wilden het eerst onderling eens worden over de vredesverdragen alvorens die aan de overwonnenen op te leggen. Dat zou zo al moeilijk genoeg worden. Op het Congres van Wenen had het toen verslagen Frankrijk zijn vijanden tegen elkaar uitgespeeld. Zoiets wilde men niet meemaken.
De vredesconferentie was veel meer dan een gewoon diplomatiek overleg. Haar beslissingen zouden wereldwijd gelden. Dat kwam zeker door de aanwezigheid van regeringsleiders uit vier belangrijke landen: de Franse premier Clemenceau, zijn collega’s David Lloyd George uit het Verenigd Koninkrijk en Vittorio Emmanuele Orlando uit Italië, en de president van de Verenigde Staten, Woodrow Wilson.
Bovendien ging het om veel meer dan het vastleggen van de grenzen of schadevergoedingen. Er zou een nieuwe wereldorde moeten worden uitgewerkt die oorlogen in de toekomst moest vermijden. Door een Volkenbond op te richten, die de vrede moest bewaren, maar ook door voor het eerst rekening te houden met mensenrechten en sociale rechtvaardigheid. Kortom, de eerste democratische vrede.
De Belgische delegatieleider Paul Hymans zou later zeggen dat op die eerste bijeenkomst iedereen de indruk had deel te nemen aan een historische gebeurtenis.” In deze talrijke vergadering, waarop een soort koortsige angst drukte met daarin de verwachting van grote te vervullen daden, de vreugde van de overwinning, het gevoel van verantwoordelijkheid, de overtuiging om tegelijk een verschrikkelijke en ophefmakende rol te spelen, steeg het geroesemoes op van gesprekken, tussenkomsten en begroetingen.”
Waarom in Parijs?
De Fransen hadden meteen hun hoofdstad als conferentieplaats naar voren geschoven. Immers de zwaarste gevechten van de oorlog hadden op Franse bodem plaatsgevonden en dat had enorme schade en verlies aan mensenlevens veroorzaakt. Parijs was ook het symbolische oorlogsdoel van de Duitsers geweest, dat ze nooit hadden kunnen bereiken. Behalve het prestige en het economische voordeel van de bijeenkomst hoopten de Fransen dat de buitenlandse delegaties door hun aanwezigheid in Parijs gevoeliger zouden zijn voor de Franse eisen.
Er was ook geen echt alternatief. De Belgen – waaronder kardinaal Mercier - hadden even de kandidatuur van Brussel verdedigd maar drongen niet aan, want ze hadden veel belangrijkere eisen op hun lijstje. De Amerikanen wilden liefst de conferentie in een neutraal land, zoals Zwitserland of Nederland, maar slaagden er niet in dit door te drukken. Tegen Nederland gold trouwens het bezwaar dat de Duitse ex-keizer er asiel had gekregen.
Parijs had ongetwijfeld een praktisch voordeel. Een heel grote stad was aangewezen om al de buitenlandse bezoekers onder te brengen. Voor de groten der aarde bood de Lichtstad een gamma van luxehotels maar er waren ook heel wat anderen. De politici en diplomaten waren vergezeld van heel wat medewerkers (secretarissen, bedienden), plus adviseurs (juristen, militairen, economen…) om hen bij te staan.
Daarnaast werd de conferentie nog omringd door “lobbyisten”, zoals vertegenwoordigers van andere staten die niet aan de conferentie deelnamen, van allerlei minderheidsgroepen (Koerden, Joden, Ieren, zwarte Amerikanen…), van vrouwenorganisaties, vredesbewegingen, vakbonden, enzovoort. En dan was er een stroom van journalisten om het gebeuren te volgen. Dat vereiste heel wat hotels om hen onder te brengen, en liefst met het nodige comfort, want de bijeenkomst zou maanden duren.
De buitenlandse delegaties namen met hun personeel dan ook elk beslag op een chique Parijs hotel, en niet alleen om te overnachten. Ze installeerden er hun kantoren en de salons dienden vaak voor informeel overleg. Zo vestigde de Amerikanen zich in het exclusieve Hôtel de Crillon aan de place de la Concorde. President Wilson verbleef als speciale gast in een stadspaleis, maar Wilsons topadviseur en rechterhand kolonel House resideerde in een grote suite van Hôtel de Crillon, waar hij audiënties verleende aan wie om steun van de Amerikanen vroeg. Ook de latere Amerikaanse president Herbert Hoover, toen beroemd als de man die België van de hongersnood had gered, verbleef er als economisch expert.
De Belgische delegatie streek neer in het niet te versmaden Hôtel Lotti, vlakbij de place Vendôme. Officieel waren er drie Belgische vertegenwoordigers: de liberale minister van Buitenlandse Zaken Paul Hymans, de socialistische minister van Justitie Emile Vandervelde en de katholieke minister van Staat Jules Van den Heuvel. Ze waren vergezeld van een reeks diplomaten en hoge ambtenaren.
De Belgen werden overigens vriendelijk begroet toen ze hun plaats in het Salon de l’Horloge innamen. “Overal verwelkomde men mij allerhartelijkst en mijn eerste indruk was een indruk van vertrouwen, want ik zag me omringd door mensen met wie de relaties aangenaam en gemakkelijk waren en van wie ik op de sympathie voor mijn land kon rekenen “, zo schrijft Hymans.
België was dan ook een prominente deelnemer. Het had op de conferentie recht op drie vertegenwoordigers, evenveel als Brazilië en Servië, terwijl bijvoorbeeld China, Canada en Brits-Indië er elk maar twee hadden (!) en de minst belangrijke landen één. Alleen de vijf voornaamste “Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden” (Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Japan en de Verenigde Staten) hadden elk vijf zetels. Ze domineerde dan ook de conferentie.
De Raad van Tien
In feite was dat aantal vertegenwoordigers van weinig tel. De grote mogendheden waren niet van plan zich door zo’n massa deelnemers te laten overstemmen. Zes dagen voor de plenaire conferentie begon hadden ze besloten om de voornaamste kwesties onderling te regelen. Ze vormden de Opperste Geallieerde Raad, beter bekend als de Raad van Tien. Hierin zaten vier regeringsleiders (Clemenceau, Lloyd George, Orlando en Wilson) met hun ministers van Buitenlandse Zaken en twee vertegenwoordigers van Japan.
De Raad van Tien zou tweemaal per dag vergaderen en een soort wereldregering vormen. Na een paar maanden zou ze worden vervangen door een nog beperktere Raad van Vier.De andere landen waren weinig opgetogen met deze “coup”. Onder meer Hymans maakte bezwaren. Maar Clemenceau merkte op dat Grote Vijf met 12 miljoen militairen achter zich in feite de oorlog gewonnen hadden…
De voltallige conferentie kon in het begin niet veel meer doen dan te taken te verdelen. Er werden allerlei commissies gevormd voor de te bespreken kwesties. Zo stapte Vandervelde in de commissie die werkte aan de oprichting van de Internationale Arbeidsorganisatie. Maar ook in die commissies namen de grote mogendheden de leiding. Wilson zelf werd voorzitter van de commissie voor de Volkenbond, zijn stokpaardje. Door zich op de Volkenbond te concentreren, werden de meer delicate onderwerpen meteen voor maanden uitgesteld.
Een van de belangrijkste beslissingen in het begin was over de werktaal. Sinds een paar eeuwen was het Frans de diplomatieke taal bij uitstek en het leek normaal dat die taal ook op de conferentie zou worden gebruikt. Maar zeker de Amerikanen drongen aan om op de conferentie Engels te kunnen spreken en de gedelegeerden van het Britse Rijk waren daar uiteraard niet tegen. Er werd dan ook beslist om zowel Frans als Engels als werktalen te gebruiken.
Daardoor moesten op grote schaal tolken worden ingezet. Deelnemers die beide talen goed beheersten, kregen extra invloed. Dat was onder meer het geval voor de Britse minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour en zijn Italiaanse collega Sidney Sonnino. Clemenceau, die zelf nog in de Verenigde Staten had gewoond, had geen probleem met het Engels, maar veel van zijn landgenoten zouden hem nooit vergeven dat hij de geprivilegieerde internationale positie van het Frans had opgegeven.