Direct naar artikelinhoud
interview

Urbanus (69): "Er wordt vaak geroepen: ‘Laat de rijken alles betalen!’ Maar die rijken hebben wel al kweetniehoeveel betaald”

Urbanus: “Als kind had ik nogal flaporen. Nu zie je dat niet meer, omdat mijn gezicht erover is gegroeid.”Beeld Noortje Palmers

Dit jaar viert Urbanus niet alleen zijn 70ste verjaardag, maar ook zijn comeback in de bioscoop. Zijn wilde haren is hij grotendeels verloren, zijn rebelse karakter niet. Vrijheid is voor Urbain Servranckx het hoogste goed, ook al levert hem dat de stempel van ‘rechtse zak’ op. Gesprek met een onverbeterlijke dwarsdenker.

Met zijn mond wijd opengesperd staat Urbanus mij schaamteloos uit te lachen. Zijn rechterwijsvinger priemt in mijn oog, met zijn linkerhand houdt hij zijn schuddende buik in bedwang. Naast hem rollen de hond Nabuko Donosor en de bromvlieg Amedee schaterend over de grond. Ze zijn uit brons vervaardigd en staan sinds 8 april 2000 te blinken op een sokkel in de Hernestraat in Tollembeek.

Al 45 jaar is dit kleine dorpje in het Pajottenland de ­thuishaven van Urbain Servranckx: groot kleinkunstenaar, komiek, acteur en stripheld. Het standbeeld toont aan hoe geliefd hij is in zijn woonplaats – zo geliefd zelfs dat de ­burgemeester zich wel eens laat ontvallen dat hij meteen werkloos is, de dag dat Urbanus in de politiek gaat.

‘Ik ben een artiest: wat ik in de vitrine leg, verkoop ik. Maar wat in mijn magazijn zit, is niet te koop’
Urbanus

Over een halfuurtje word ik bij Urbanus thuis verwacht voor een gesprek over, onder meer, zijn nieuwe tekenfilm Urbanus: de vuilnisheld, waarmee hij eind februari zijn ­rentree in de bioscoop maakt. Maar een toertje door Tollembeek kon ik echt niet aan me laten voorbijgaan. Het is een haast mythische locatie: als kind bracht ik er uren en uren door. Althans, in gedachten, terwijl ik in kleermakerszit mijn zoveelste Urbanus-strip verslond.

Ik rij de lange oprijlaan naar Urbanus’ huis op. Geen protserige villa, zoals je zou kunnen verwachten van iemand die al BV is van voor dat begrip werd uitgevonden. Wel een charmante hoeve, omringd door weilanden. Buiten staan twee paarden te grazen, in de verte klinkt het getok van ­kippen. Terwijl ik vergeefs naar een deurbel zoek, hoor ik achter mij het herkenbare, nasale stemgeluid van de heer des huizes. Geen priemende vinger, maar een hartelijk ­uitgestrekte hand.

Moet ik Urbanus of Urbain zeggen, vraag ik. “Och, ge moogt ook Prins Laurent zeggen als ge wilt.” Een veelbetekenend grapje. Urbanus ís de Prins Laurent onder de BV’s. Of zoals collega-comedian Alex Agnew het in de VRT-verjaardagsspecial Urbanus 70 stelde: “Een stout kind”.

Urbanus heeft lak aan protocol, aan dogma’s, aan conventies. Vrijheid is zijn hoogste goed. Vrijheid om te lachen met alles en iedereen, maar ook om te denken en te zeggen wat hij wil. En als bepaalde meningen – politiek of anders – bij sommigen niet in goede aarde vallen, dan is dat maar zo.

Wie is Urbanus?

• geboren als Urbain Joseph Servranckx, op 7 juni 1949 in Sint-Gertrudis-Pede. Woont al 45 jaar in Tollembeek

• heeft drie kinderen (Liesa, Lowie en Marieke) met zijn echtgenote Nadine Mignon

• werd in de jaren 70 bekend als kleinkunstenaar en komiek

• zong stoute liedjes als ‘Bakske vol met stro’, ‘Madammen met een bontjas’ en ‘Poesje stoei’

• acteerde in succesvolle langspeelfilms als Hector en Koko Flanel

• heeft sinds 1984 zijn eigen stripreeks, De avonturen van Urbanus

• schreef mee en verleent zijn stem aan de animatiefilm Urbanus: de vuilnisheld

Dat betekent niet dat Urbanus altijd en overal zomaar wat zegt. Vooral met de pers is hij behoorlijk op zijn hoede. “Ik heb mijn vaccins al in mijn beginjaren gekregen. Vooral door een paar slechte ervaringen met Dag Allemaal. Toen mijn goede vriend Jean Blaute ging scheiden van zijn vrouw, hebben zij dat op de cover gezet, nog voor Jean dat aan zijn eigen ouders had kunnen vertellen. We hebben Dag Allemaal toen een tijdje geboycot: niemand wilde nog met hen praten. Plots moesten ze het helemáál uit hun duim ­zuigen.” (lacht)

Zeker nu u 70 wordt, krijgt u vast veel aanvragen voor persoonlijke interviews?

“Ja, en plots ook van Plus Magazine en Okra, dat is nieuw. (lacht) Maar kijk, ik ben een artiest: wat ik in de vitrine leg, verkoop ik. Maar wat in mijn magazijn zit, is niet te koop. Ook tegen programma’s als Die huis zeg ik nee. Want dan voel ik me in een fuik gedreven. Ze doen er alles aan om je te doen vergeten dat er andere mensen meeluisteren: ze nemen je mee naar een warm land, steken je in een gezellig huis, zorgen ervoor dat je het volledig naar je zin hebt... Maar dan denk ik juist: mij gaan ze niet liggen hebben. Tijdens een interview probeer ik me altijd in te beelden dat er overal micro’s hangen, en dat er buiten grote luidsprekers staan waardoor heel de wereld het gesprek kan volgen.

‘Ik heb nog altijd het gevoel dat ik 40 ben’

“Eigenlijk zijn journalisten de grootste roddeltantes, hè: ik vertel jou iets, en dan ga jij dat aan iedereen rondbazuinen. (lacht) Maar ik wil helemaal niet doorgrond worden.”

Bent u voor vrienden en familie wel een open boek?

“Ik durf nu wel over mijn gevoelens te spreken, maar ik ben niet zo opgevoed. Bij ons in Schepdaal, waar ik vandaan kom, verpakten we altijd alles in mopjes. Zeggen hoe je je echt voelde, dat was voor watjes. Zelfs het grootste verdriet, hè! Wij konden daar gewoon niet mee overweg. Als je durfde te zeggen dat je triestig was omdat een meisje je had laten staan, dan werd je daar nog tien keer harder mee uitgelachen. Wij lachten met alles, dat was een soort bescherming. Misschien heb ik daar soms nog wat last van.”

U was 20 toen uw vader stierf. Kreeg u dat ook zomaar weggelachen?

“Nee... Dat is een kasseisteen op je hart. Mijn vader was plots buiten doodgevallen. Ik heb hem zelf naar binnen moeten trekken. Hij had al een paar verwittigingen gekregen hoor, hij was al een paar keer eerder gevallen – zijn cholesterol was waarschijnlijk veel te hoog. Maar opnieuw: als je in die tijd voor zoiets naar de dokter ging, was je een gesteverkoper. (lacht) Hij leefde niet gezond: hij rookte groene Michel en at slecht. Zijn recept voor gehaktballen was als volgt: een kilo gehakt, vier eieren, en een kilo zout.” (lacht)

Bent u meer bezig met uw gezondheid?

“Ja, ik neem voedingssupplementen, en laat regelmatig mijn bloed onderzoeken zodat ik weet of alles in balans is. Maar voor de rest ben ik niet zo bezig met mijn leeftijd. Ik heb zelf nog altijd het gevoel dat ik 40 ben. Ik blijf jong door de zever die ik op het podium vertel en de strips die ik maak.

“Maar sinds die VRT-special wordt mijn leeftijd er wel nogal ingewreven. Terwijl, ik bén nog geen 70, hè jongens. (lacht) Hoor mij, precies een kind: als je zegt ‘hij is 12 jaar’, zegt die ‘nee, 12 jaar en een half!’ Alleen is het bij mij ­omgekeerd.”

Ook het stripfiguurtje Urbanus blijft eeuwig jong: de reeks bestaat intussen 35 jaar en telt 181 nummers, en toch is de (anti)held nog steeds een jochie van een jaar of 10 met een veel te grote rode broek, een petje... en een baard.

Urbanus herinnert zich hoe hij er samen met tekenaar Willy Linthout een sport van maakte om alles te doen wat volgens anderen niet mocht. “Willy en ik ergerden ons er allebei aan dat Lucky Luke, de Rode Ridder, Jommeke of Suske en Wiske nooit eens naar de wc moesten. Daarom toonden wij dat wel. Dat ging dan over drie prentjes, maar al snel waren er die klaagden: ‘Urbanus, dat is niet anders dan pis en kak!’ Wel, in plaats van aan dat gezaag toe te geven, zetten we de personages in het volgende album twee bladzijden lang op de wc.” (lacht)

Urbanus: “Ik ben liedjes gaan zingen omdat ik geen striptekenaar kon worden.”Beeld Noortje Palmers

Urbanus: de vuilnisheld, de eerste geanimeerde langspeelfilm die verder bouwt op het universum van de strips, opent met overstromende beerputten en dampende drollen op de stoep, dat is dan ook geen verrassing. De tekenfilm betekent voor Urbanus een terugkeer naar het medium waarmee hij in de late jaren 80 zwaar scoorde: cinema. De twee komedies van Stijn Coninx waarin hij de hoofdrol speelde, Hector (1987) en Koko Flanel (1990), waren met respectievelijk 933.000 en 1.082.000 bezoekers decennialang de twee meest succesvolle Vlaamse films aller tijden. Pas in 2008 wist Erik Van Looy Urbanus en Coninx te onttronen met zijn kaskraker Loft.

‘Er wordt vaak geroepen: ‘Laat de rijken alles betalen!’ Maar die rijken hebben wel al kweetniehoeveel betaald’

Hoe kwam u op het idee om een film te gaan maken?

“Bij mij ontstaan nieuwe dingen bijna altijd wanneer ik ergens geblokkeerd zit. Ik ben liedjes gaan zingen omdat ik geen striptekenaar kon worden – dat was mijn eerste passie. En later ben ik films gaan maken omdat ik stilaan leeg getoerd was. Ik trad op den duur zoveel op dat ik nauwelijks nog tijd had om nieuw materiaal te bedenken. Dan stond ik na een tijd terug in dezelfde zaal, en riepen ze: “Die mop kennen we al!” (lacht)

“Daarom wilde ik eens iets anders doen, een film maken. Alleen, ik kende niemand in de branche. Via via ben ik uiteindelijk bij Stijn Coninx terechtgekomen: die had wel al veel ervaring als regieassistent, maar hij had nog nooit zelf een film geregisseerd. En maar goed ook, want ik voelde mij beter op mijn gemak met iemand die ook nog niet al te ­gediplomeerd was.” (lacht)

Hector werd een enorm succes, Koko Flanel deed nog beter.

“Ja, als een splinternieuw groepje een hit heeft, dan moeten die zo snel mogelijk een tweede nummer maken dat een beetje lijkt op het eerste. (lacht) Zo ging het ook met ons. Stijn en ik moesten eigenlijk sneller dan we wilden een tweede film maken. Eigenlijk is Koko Flanel gewoon opnieuw het verhaal van de snul van het dorp die met het liefje van de macho gaat lopen, hè.” (lacht)

Jullie scoorden op drie jaar tijd de twee grootste kassuccessen in de toenmalige vaderlandse filmgeschiedenis. Hoe rijk wordt een mens daarvan?

“Ik heb daar goed aan verdiend. Stijn ook wel, maar toch wat minder dan ik. Want ze wisten dat vooral mijn bekendheid het volk naar de bioscoop zou lokken.”

Ik vraag het omdat u in Urbanus: de vuilnisheld de draak steekt met de fiscus: die komt in Tollembeek belastingen innen met een enorme rode tank waarop ‘tax terror’ geschreven staat. Had u een eitje te pellen met de belastingdiensten?

“Nee, ik betaal wat ik moet betalen, en heb daar geen probleem mee. Want de snelwegen die ik gebruik om naar mijn optredens te rijden, liggen daar dankzij de belastingen. En de theaters waarin ik speel, heb ik ook niet zelf moeten bouwen. Ik ben dus dankbaar dat ik mijn steentje kan bijdragen.

“Maar wat me wel stoort, is dat je nog scheef bekeken wordt voor het deeltje dat je mag bijhouden. Er wordt vaak geroepen: ‘Laat de rijken alles betalen!’ Maar die rijken hebben wel al kweetniehoeveel betaald. Allez, er zijn mensen die veel rijker zijn dan ik, maar toch: wanneer mag je in dit land nu eens rustig achterover leunen en zeggen: ‘Dit is van mij, dit mag ik houden’. Nooit blijkbaar, want als je durft te sterven, dan zijn ze ook nog eens weg met alles wat je aan je kinderen wilde geven.”

‘Ik heb altijd een diep wantrouwen gekoesterd tegenover autoriteiten. Ik geloof geen mensen die denken dat ze het beter weten’

Over kinderen gesproken: uw oudste dochter Liesa werd geboren in 1990. U was toen al 41.

“Ja, Nadine en ik zijn laat aan kinderen begonnen. We ­hebben er drie, met telkens vijf jaar tussen. We hebben dus om de vijf jaar één keer gevreeën, en het was telkens prijs. (lacht) Nee, ik had altijd tegen mijn vrouw gezegd: als er ondanks de condooms en de zaaddodende pasta en de pil toch een kindje komt, dan is het welkom. (lacht) Dat was onze instelling. En plots was er eentje. We hebben het ons laten overkomen, zonder te rekenen en te plannen. En daar ben ik heel blij mee. Maar bon, ik heb geen goesting om over mijn kinderen te leuteren. Anders verkoop jij dat door aan Dag Allemaal en Story.” (lacht)

Dat blijft in uw magazijn zitten.

“Inderdaad. Ik krijg wel regelmatig de vraag om mijn kinderen in de media op te voeren. Je ziet dat vaak hè, ‘de kinderen van...’ Maar dat zijn dan mediageilere kindjes waarschijnlijk. (lacht) Mijn kinderen zijn daar niet in geïnteresseerd. Het is niet dat ik hen afscherm: als ik een vraag krijg, stel ik het hen altijd voor. Maar als ze niet willen, ga ik ook niet aandringen.”

Er was nog een derde film waarin u de hoofdrol speelde. Die werd absoluut geen succes...

De zevende hemel van Jean-Paul Lilienfeld (uit 1993, red.). Daar wordt nauwelijks nog over gesproken, alsof die film nooit bestaan heeft. Maar ik ga dat niet wegstoppen: het was een totale mislukking.

“Het scenario was nog wel tof: ik speelde een man die verliefd was op zijn buurvrouw, en zich uitgaf voor haar engelbewaarder. De bedoeling was dat dat script een basis zou vormen, waarop ik dan nog het zotteke kon uithangen. Maar de regisseur had blijkbaar een totaal andere film in zijn hoofd en jammer genoeg stond in zijn contract dat hij final cut had. Elke keer als ik iets grappigs voorstelde, zei hij: ‘Non, on va pas faire du slapstick’. Ik was het daar totaal niet mee eens, maar ik had een hoop contracten getekend, dus ik kon geen kant uit. Ik heb zelfs nog samen met producent Erwin Provoost, die al even ongelukkig was met de gang van zaken, een alternatieve montage van de film gemaakt, met meer humor in. Lilienfeld heeft die zelfs niet willen bekijken. Dat was een verschrikkelijk gevoel: mijn vrijheid als artiest werd me afgenomen, plots zat ik als een soort K3-slaafje vast aan die snul.

Urbanus: “De pastoor in ons dorp ging alleen zieken bezoeken die geuze in huis hadden.”Beeld Noortje Palmers

“Achteraf moest ik ook nog eens promotie voeren voor die film, en in mijn contract stond dat ik niks negatiefs mocht zeggen. Ik heb hem dan maar zodanig overdreven de hemel ingeprezen, dat iedereen snel door had dat ik helemaal niet content was.” (lacht)

Urbanus is een man die zich niet in de hoek laat zetten. Een nar, een entertainer vol zelfspot, maar ook een dwarsdenker en een eeuwige rebel. “Ik heb altijd een diep wantrouwen gekoesterd tegenover autoriteiten. Ik geloof geen mensen die denken dat ze het beter weten. Als kind begreep ik al snel dat volwassenen lang niet altijd gelijk hebben. Dat ze soms ook maar gewoon iets zeggen omdat dat hen goed ­uitkomt. Ik heb rap geleerd dat het leven niet fair is.”

‘Ik zou mezelf een enorme lafaard vinden als ik altijd alleen maar met de katholieke pastoor zou blijven lachen’

Urbanus graaft diep in zijn herinneringen, en keert terug naar zijn kindertijd onder de kerktoren. “De pastoor in ons dorp, die zat meer op café dan in de kerk. Hij ging alleen zieken bezoeken die geuze in huis hadden. (lacht) De rest kon verrekken. En als het biecht was, had hij geen zin om de hele namiddag in de kerk te zitten wachten. Als hij mij zag langslopen, zei hij: ‘Urbainke, opletten’. Dan moest ik op de drempel van de kerk gaan zitten, en als er iemand te biecht wou gaan, moest ik de pastoor in het café gaan halen. (lacht) Dat heeft mijn beeld van het geloof bepaald. De Kerk, dat was om mee te lachen.”

Ook een zekere pater Bienvenue – “zo’n dikke bruine pater met een koordje rond” – heeft een diepe indruk nagelaten bij Urbanus. “Hij zei ooit: ‘Geef mij uw kind van zijn eerste tot zijn zesde levensjaar, en ik heb het heel zijn leven in mijn macht’. Daarmee bedoelde hij dat de hersenen van een kind kneedbaar zijn: een kind neemt alles wat volwassenen doen voor waar aan. Dat heb ik altijd onthouden. Mijn liedje ‘Bakske vol met stro’ was daar een reactie op. Ik dacht: ‘Nu ga ik in die kinderhersentjes eens een pijltje van mij schieten naast dat van pater Bienvenue.’ Humor is een heel krachtig wapen.”

Zijn kritiek op religie blijft Urbanus al zijn hele carrière lang consequent volhouden. Maar waar hij vroeger vooral tegen de schenen van de katholieke Kerk schopte, kwam de laatste jaren steeds vaker de islam in het vizier. In interviews, maar ook in zijn werk. “Ik ben altijd enorm geïnteresseerd geweest in religies, en ik maak er ook graag grappen over. Maar ik zou mezelf een enorme lafaard vinden als ik altijd alleen maar met de katholieke pastoor zou blijven lachen”, zegt hij.

Twee jaar geleden maakte hij met ‘Annie zingt een liedje’ een protestsong die, zonder het met zoveel woorden te zeggen, duidelijk over moslimfundamentalisme ging. De eerste strofe: ‘Annie zingt een liedje op het schooltoneel / Over een zoenend koppeltje onder een prieel / Maar hoelang zal het nog mogen dat Annie zomaar zingt / Annie is een meisje, en het is daar dat het schoentje wringt / Daar staat al een verlichte geest die meteen begint te dreigen / Dat Annie niet mag zingen / Nee Annietje moet zwijgen.’ Urbanus liet zich inspireren door de ontvoering van 276 Nigeriaanse schoolmeisjes door de radicaalislamitische terreurgroep Boko Haram. “Mijn dochter was toen 13, dus dat nieuws raakte mij enorm. De enige ‘misdaad’ die die meisjes begaan hadden, was dat ze durfden te studeren. Dat soort onrecht verdraag ik niet. Maar als je daar iets op durft te zeggen, krijg je meteen een bepaalde stempel... In De Standaard hebben ze dat nummer compleet afgebroken.”

Omdat de tekst suggereert dat het zich allemaal bij ons afspeelt, en niet in Nigeria.

“Ja maar, ik ga toch niet letterlijk zingen: ‘Boko Haram heeft meisjes gekidnapt in Nigeria’? Net zoals ik in ‘Madammen met een bontjas’ ook niet zong: ‘Spaar toch die arme zeehondjes’. Dat laat ik aan GAIA over. Nee, ik maak een liedje waarin ik het statussymbool van de bontjas besmeur en belachelijk maak. En zo werkt het ook met ‘Annie zingt een liedje’. Natuurlijk is het hier niet zoals in Nigeria, maar als we niet opletten, kan dat wel nog komen.”

‘Ik vraag me soms af of er aan de top geen peekes zitten die de oorlog constant aanwakkeren, zodat hun bevolking zich over de hele wereld verspreidt’

Gelooft u dat echt?

“Ik weet het niet. Maar het is wel een feit dat de islam – net zoals elk geloof op zeker moment in zijn geschiedenis – zich wil verspreiden. Soms vraag ik me af of er geen onzichtbare machten aan het werk zijn, die de verspreiding willen bevorderen door oorlogen te ontketenen. Want normaal gezien kunnen mensen niet zomaar gaan wonen waar ze willen. Maar in oorlogstijd veranderen de regels: dan worden er hier wel vluchtelingen opgevangen. Natuurlijk zijn die vluchtelingen zelf slachtoffers, maar ik vraag me soms af of er aan de top geen peekes zitten die de oorlog constant aanwakkeren, zodat hun bevolking zich over de hele wereld verspreidt. Het is maar een hypothese.”

U zegt zelf geregeld in interviews dat heel wat mensen u tegenwoordig een ‘rechtse zak’ vinden. Wat is daarvan aan? Bent u conservatiever geworden?

“Nee, ik vind nog altijd dat alles eerlijk verdeeld moet worden. Kijk, vroeger werd ik als superlinks beschouwd omdat ik me tegen de Kerk afzette. Toen was ik ‘een van ons’. Maar daarna is links een tijdje aan de macht geweest, en daar zag ik evenveel corruptie en geprofiteer. Maar o wee als je daar iets over durft te zeggen. Dan krijg je meteen een hakenkruisje op je gezicht.

“Wel, ik laat mij het zwijgen niet opleggen. Ik vind dat alles gezegd mag worden. En ik heb het geluk dat ik me dat kan permitteren. Als je naam groot genoeg is, moet je niet meer constant bezorgd zijn of ­iedereen je wel nen toffen vindt. Terwijl, een artiest die amper rondkomt, kan dat risico niet nemen.”

Urbanus: “Ik heb altijd liever gehad dat mensen kwaad op mij waren dan dat ze me een watje zouden vinden.”Beeld Noortje Palmers

In 2014 speelde u op een congres van de N-VA. Waarom?

“Omdat ik zoveel bewondering had voor den Bart. Ik had hem gezien in De slimste mens en vond hem meteen sympathiek. Maar even later was hij plots ‘besmet’, en moest je hem laten vallen. Kijk, daar word ik ambetant van. Als er drie crimineeltjes tussen de migranten zitten, dan mag je ze niet allemaal over dezelfde kam scheren. Maar iedereen die nog maar met een vinger aan een N-VA’er komt, die is wel slecht.”

Zou u het vandaag opnieuw doen?

(aarzelt) “Goh, ik was sowieso niet van plan om het nog eens te doen. Al die miserie aan mijn kop, dat wil ik niet meer. Maar ik heb het wel gedaan, en volgens mij speelt binnen tien jaar iedereen voor de N-VA. Maar ik zal dan toch weer de eerste geweest zijn. (lacht) Een beetje zoals toen ik naar VTM ben gegaan, toen heel de VRT op hen aan het kakken was alsof het een bende marginalen was.”

Urbanus schuift ongemakkelijk op zijn stoel. Alsof hij boos is op zichzelf dat hij zich weer heeft laten meeslepen. “Weet je, ze zeggen altijd van ouder wordende komieken dat ze milder worden. Dat schrikt me af. Ik heb altijd liever gehad dat mensen kwaad op mij waren dan dat ze me een watje zouden vinden. Misschien overdrijf ik daarom soms een beetje. Maar ik ben geen kwaadaardige mens. Ik wil ­niemand kwetsen. Als kind had ik nogal flaporen – nu zie je dat niet meer, omdat mijn gezicht erover is gegroeid. (lacht) Maar als ik daar vroeger mee uitgelachen werd, deed dat pijn. Dan was mijn zelfvertrouwen helemaal weg.”

‘Politiek is vooral: de anderen dwarsbomen zodat ze niets goeds kunnen doen voor het volk’

Of ze hem nooit gevraagd hebben om op een politieke lijst te staan, willen we nog weten. “Ik krijg die vraag geregeld, op lokaal niveau. Maar ik ga daar niet op in. Politiek is vooral: de anderen dwarsbomen zodat ze niets goeds kunnen doen voor het volk. Niks voor mij. Ik denk dat ik al na twee dagen een tumor zou krijgen. (lacht) Stel je voor dat mijn collega’s – Alex Agnew, Geert Hoste, Philippe Geubels, Jacques Vermeire... – en ik zoals politici te werk zouden gaan: dan zouden we alle tickets voor elkaars shows ­opkopen, en daar expres met niks gaan lachen. (lacht) Daarom ben ik liever artiest: wij gunnen mekaar alles.

“Philippe Geubels vult tegenwoordig meer zalen dan ik, en ik ben heel blij voor hem. We durven mekaar wel te bekritiseren, maar altijd opbouwend. Xander De Rycke was bijvoorbeeld naar mijn nieuwe show komen kijken, en zei me daarna in de backstage dat hij toch wat meer kostuumwissels, zotte attributen en beweging had verwacht. En inderdaad, vroeger croste ik meer rond op het podium. Daarom heb ik in de aankondiging van mijn show geschreven: ‘De zaal in duiken en over rugleuningen van de stoelen lopen, dat zit er niet meteen meer in. Daarom is het bij deze show wel toegelaten dat het publiek op het podium wordt gegooid’.” (lacht)

Hoe zijn toekomst eruitziet? Volgeboekt, zoals altijd. In september trekt Urbanus naar Nederland met zijn show Trecto Pnix, die daar Lij Kner Ge Sop zal heten – probeer beide titels vooral eens snel uit te spreken. Daarna moet er een nieuwe theatershow komen – “dat is en blijft mijn core business” – en broedt Urbanus ook op een nieuwe langspeelfilm. “Maar of dat nog lukt, dat moeten we aan God zijn zuster vragen”, lacht hij.

Maar eerst, op 7 juni, dan toch maar die 70ste verjaardag vieren. “In intieme kring, met familie en vrienden. Ergens waar we niet opvallen.” Verjaardagskaarten mag u achterlaten in Tollembeek, aan de voet van het Urbanus-standbeeld.

Urbanus: de vuilnisheld speelt vanaf 27/02 in de bioscoop.