Direct naar artikelinhoud
Ultimas 2019

“Mijn kunst wordt af en toe gereduceerd tot het continent: wat kunnen jullie Afrikanen toch mooi zingen en dansen!”

Otobong Nkanga.Beeld Stefaan Temmerman

Otobong Nkanga werkt al zo’n twaalf jaar vanuit Antwerpen (en al veel langer internationaal) aan een imposant oeuvre tussen performance en schilder­kunst. Ze kreeg er in 2017 de Belgian Art Prize voor, en daar komt dit jaar dus een Ultima bovenop.

Elke vorm van prijs en erkenning wordt door Otobong Nkanga op pragmatisme en de nodige nuchterheid onthaald. “Ik dacht dat het spam was”, lacht ze, terwijl haar man met veel rumoer de koffiemachine aan de praat krijgt in haar prachtige huis in de Antwerpse Harmoniewijk. “Soms vragen mensen mij: ‘Otobong, waarom horen wij nú pas iets van jou?’” Ze lacht en zegt: “Dan denk ik: dat ligt aan jou, niet aan mij. Ik ben er altijd al geweest – ik maak al meer dan twintig jaar kunst.”

Otobong Nkanga studeerde kunst aan verschillende instituten in Nigeria, Parijs en Amsterdam. Met de kennis die ze verzamelde over het ontginnen van grondstoffen, het bouwen van steden en over migratie- en exportroutes, ging ze al tijdens haar studie aan de slag als performancekunstenaar. Ze schildert figuren en materialen die uiteenvallen in kleurrijke bouwstenen. “Mijn kunst is geen vorm van meningsuiting”, vertelt Nkanga. “Het werk is altijd een onderzoeksproject. Waarom ziet dit er op deze manier uit? Hoe kwam dat hier terecht? Als kunstenaar hoop je dat je een reactie van vragen ontketent, maar je geeft geen sluitend antwoord.”

‘Soms vragen mensen mij: ‘Otobong, waarom horen wij nú pas iets van jou?’ Dan denk ik: dat ligt aan jou, niet aan mij. Ik ben er altijd al geweest’

Olie en ertsen

In haar werk vertelt Nkanga verhalen over globalisering aan de hand van de grondstoffen die in de loop van de geschiedenis zijn onttrokken aan onze aarde. Olie, ertsen, noten, textiel: de onzichtbare bouwstenen waarop onze westerse wereld werd gebouwd, worden door Nkanga zichtbaar gemaakt aan de hand van fysieke performances.

“Van het papier waarop je schrijft tot het hemd dat jij draagt, en de keuken waarin ik sta: elk materiaal dat ik gebruik, is gemaakt uit wat eerst elders werd geëxtraheerd”, vertelt ze. “Hier in Europa worden die verwerkingsplaatsen vooral uit het zicht geweerd. Op de plaats waar ik opgroeide, Nigeria, zijn die gaten in het landschap net erg zichtbaar. Ze vervormen het land én de gemeenschap: kap een boom, en de mensen verzamelen zich er niet meer rond, de vogels zitten niet meer op de takken en de wind breekt niet meer op dezelfde wijze. Als je een hemd van H&M ziet, dan associeer je dat met een groot bedrijf, niet met de plaats waar het materiaal vandaan komt.”

‘Sommige kunstenaars willen simpelweg verkopen in een galerie. Dan moet je over dertig jaar geen andere mensen verantwoordelijk stellen voor het feit dat jouw werk niet in een museum thuishoort’

Soms wordt de kunstenaar omwille van haar roots en enkele thema’s binnen haar werk betrokken in een postkoloniaal discours waar ze niet volledig toe behoort. “Mijn kunst wordt af en toe gereduceerd tot het continent: wat kunnen jullie Afrikanen toch mooi zingen en dansen! Soms ook willen mensen gewoon een babbeltje doen, en refereren ze aan hun eigen ervaringen in bijvoorbeeld Congo, maar wat heb ík daar nu mee te maken? 

“Omdat mijn naam geen Belgische naam is, representeer ik voor sommige mensen Afrika in zijn totaliteit. Mijn kunst bekijken alsof het louter binnen dat postkoloniale discours valt, vind ik erg lui. Het gaat over veel meer. In mijn visie is alles met elkaar verbonden: de gebouwen die hier zijn opgetrokken en de gaten die elders werden geslagen.”

Niet plooien

De kunstpraktijk van Nkanga laat zich niet makkelijk in een hokje duwen – misschien is het net daarom dat erkenning van de grote instituten op zich liet wachten. “Sommige kunstenaars willen simpelweg verkopen in een galerie”, gaat ze voort. “Tegen mijn studenten aan de academie zeg ik: ‘Wie wil dat zijn werk goed verkoopt, zal zijn werk er ook naar plooien.’ Maar dan moet je over dertig jaar geen andere mensen verantwoordelijk stellen voor het feit dat jouw werk niet in een museum thuishoort.”