Kan een sterke samenleving bestaan zonder sterke industrie?

© iStock

‘Een echt industriebeleid zou ook voor ons land op zijn plaats zijn’, meent professor Jonathan Holslag (VUB).

Steeds meer Europese landen maken zich op om hun industrie te verdedigen. Lange tijd stond vooral Frankrijk bekend om zijn politieke steun aan de industrie. Sinds kort hebben ook een aantal landen die bekendstonden om hun verknochtheid aan vrijhandel het geweer van schouder veranderd. Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn steeds meer geneigd om hun fabrieken te steunen en zelfs een stuk af te schermen. Dat is deels een reactie op economisch nationalisme buiten Europa, van Donald Trump in de VS en Xi Jinping in China, bijvoorbeeld. Maar de effecten dreigen vooral bínnen Europa gevoeld te worden.

Als individuele lidstaten elk hun industrie wat gaan beschermen, maar er geen doortastend gezamenlijk handelsbeleid bestaat tegenover de grote concurrentievervalsers buiten de EU, dan krijg je vooral een uitputtingsslag tussen de Europese lidstaten onderling, en wordt het wantrouwen tussen de hoofdsteden versterkt. Je krijgt industriepolitiek van dwergen te midden van reuzen. Onderling protectionisme kan het moeilijker maken om het pad te effenen voor nieuwe industrieën die duurzaam zijn en bijvoorbeeld de grondstoffenafhankelijkheid van Europa terugdringen. Het zet mogelijk een rem op de vierde industriële revolutie.

De Chinezen zeggen dat je zonder sterke industrie nooit een sterke samenleving kunt zijn. Ze hebben een punt.

Het is voor België belangrijk om zo’n scenario te vermijden, maar ons land heeft nauwelijks vat op de koers van de ons omringende landen. Onze industriepolitiek bestaat vooral uit slogans. Dat komt in eerste instantie omdat we niet meer in staat zijn om een industriebeleid te voeren. De bevoegdheden zijn daarvoor té versnipperd, en ook binnen de regio’s slaagt men er niet in om over de departementen heen een duidelijke koers uit te zetten. Dan is men op Europees niveau natuurlijk weinig geneigd om te luisteren. België heeft ook nauwelijks eigen grote industriële spelers, en de sectororganisaties bezitten ondanks goede wil niet de slagkracht en de invloed die hun tegenhangers in de buurlanden hebben.

De gevolgen van de koerswijziging van ander lidstaten zullen pas de komende jaren duidelijk worden, maar nu al heeft de Belgische industrie het moeilijk. Ja, er wordt graag uitgepakt met grote nieuwe investeringsprojecten. Je leest dan over miljarden voor de petrochemie in de haven, of een autofabriek die een nieuw model krijgt. De werkelijkheid is dat er de laatste tien jaar een desinvestering heeft plaatsgevonden: de waarde van de totale infrastructuur van de industrie is met 4 miljard euro gekrompen, terwijl die in vergelijkbare landen groeide: met 13 miljard in Denemarken, met 14 miljard in Nederland en met 35 miljard in Oostenrijk. Dat zijn de cijfers van de Europese Commissie tussen 2008 en 2017.

Ook de productie in de industrie valt tegen. De toegevoegde waarde is de voorbije tien jaar weliswaar gegroeid, met 12 procent, maar in de eurozone was dat 21 procent. Het hoeft dan natuurlijk niet te verbazen dat ook de werkgelegenheid in de industrie teleurstelt. De voorbije tien jaar zijn er in onze industrie volgens de Europese Commissie 137.000 banen verdwenen, goed voor 20 procent van de totale werkgelegenheid in de sector. In de eurozone was dat 10 procent. Het marktaandeel van België in de eurozone slinkt, en vooral Duitsland dendert in vergelijking als een stoomwals vooruit.

De gevolgen van de koerswijziging van ander lidstaten zullen pas de komende jaren duidelijk worden, maar nu al heeft de Belgische industrie het moeilijk.

Het wordt moeilijk, want ons land heeft behalve fiscale gestes en subsidies weinig hefbomen in handen. Energie hebben we grotendeels uit handen gegeven, en ook de industrie wordt voor 55 procent door buitenlandse bedrijven gecontroleerd. Die afhankelijkheid is in ons land een pak groter dan in vergelijkbare landen. En toch moeten we het proberen, te beginnen met een nuchter debat, over de grenzen van de partijpolitiek, departementen en regio’s heen. Daarbij zou een strategie moeten worden uitgerold die industrie koppelt aan kwesties als handel, energie, ruimtegebruik, innovatie en samenleving – zoals dat in de ons omringende landen gebeurt. Enerzijds proberen we door die cohesie meer te wegen op Europese discussies, anderzijds proberen we toch klaar te staan voor een verdere versplintering in Europa.

De Chinezen vertelden mij altijd dat men zonder sterke industrie nooit een sterke samenleving kan zijn. Ik denk dat ze daar een punt hebben. Kijk maar om je heen: hoeveel van wat je ziet is denkbaar zonder industrie? En zelfs al werden die spullen elders gemaakt, dan nog zouden we zelf ook dingen moeten maken om ons die aankopen te kunnen veroorloven. Een echt industriebeleid zou dus ook voor ons land op zijn plaats zijn, of toch minstens een aanzet tot reflectie over hoe we kunnen voorkomen dat intern protectionisme in Europa ons land verder verzwakt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content