Direct naar artikelinhoud
interview

UGent-rector Rik Van de Walle: “Ik heb mijn ziekte nooit als een onrecht ervaren”

Rik Van de Walle.Beeld Stefaan Temmerman

Schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Vijfentwintig directe vragen, ­evenveel openhartige antwoorden. Vandaag: Rik Van de Walle (48), ­rector Universiteit Gent. Wie is hij in het diepst van zijn gedachten?

en

1. Hoe oud voelt u zich?

“Moeilijke vraag. Ik voel mij alleszins veel sterker dan pakweg dertig jaar geleden. Op mijn 18de ben ik zeer zwaar ziek geworden. Voor mij gaan ­jeugdigheid en je goed en gezond in je lichaam voelen, niet noodzakelijk hand in hand. Later ben ik nog twee keer hervallen. Op m’n 35ste heb ik in anderhalf jaar tijd zeven verschillende operaties ondergaan. Al die jaren had ik het gevoel dat het zwaard van Damocles boven mijn hoofd hing. Die angst heb ik nu niet meer, wel een aangescherpt bewustzijn van eindigheid. Ik besef dat ik de dingen die ik wil doen, nu moet realiseren. Maar ik ben niet bang meer van fysieke aftakeling. Of liever, ik denk er bijna nooit meer aan. Behalve nadat ik een marathon gelopen heb. Zodra ik over de eindmeet ben, overvalt mij – dat gaat nu melig klinken – een gevoel van dankbaarheid, van geluk. En dan denk ik weleens terug aan de tijd in die ziekenhuizen, aan al die momenten waarop hoop, ontgoocheling en angst elkaar voortdurend ­afwisselden. Dat ik ooit marathons zou lopen, was in die fase van mijn leven totaal ondenkbaar.

“Dus, hoe oud voel ik mij? Mijn leeftijd, gaande naar de vijftig, ouder wordend, maar in betere conditie dan ooit.”

BIO

• geboren op 21 juli 1970 in Gent

• gewoon hoogleraar en burgerlijk natuurkundig ingenieur

• nog tot 30 september 2021 rector van de Universiteit Gent

• lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten

• lid van de vrijmetselaarsloge

• officier in de Leopoldsorde

• verwoed marathonloper

• woont in Aalter, getrouwd, twee kinderen

2. Wat vindt u een belangrijke ­eigenschap van uzelf?

“Mijn onstuitbare drive. Ik denk dat ik ook goed ­input kan ontvangen, meningen capteren, ze omsmeden tot een visie, die visie uitdragen en mensen enthousiasmeren. Ik wil liever de ­representant zijn van een groter geheel dan koste wat het kost te gaan voor mijn eigen mening.”

3. Wat is uw passie?

“Mijn werk en sporten. Neem een van beide weg, en het loopt fout af.”

4. Is het leven voor u een cadeau?

“Ik ben een zondagskind, vind ik. Ik heb goede ­ouders. Ik heb een aantal talenten die maatschappelijk gezien hoog aangeschreven staan. Dat is geen verdienste, dat is puur geluk. En op vrij jonge leeftijd al was ik in een aantal dingen succesvol, en naarmate je succesvol bent, heeft dat een ­versterkend effect. 

“Ik ervaar veel geluk. En toen het er echt op ­aankwam, heb ik het geluk gehad omringd te zijn door mensen die sterker waren dan ik. Ik heb mijn ziekte nooit als een onrecht ervaren. Ik heb ­momenten gehad waarop ik wou dat alles ­ophield, maar ik heb nooit gedacht: waarom ik?”

‘Ik had meer tijd moeten en kunnen besteden aan mijn kinderen toen ze nog jong waren. Maar, als ik heel eerlijk ben, betwijfel ik of ik het had gekund’
Rik Van de Walle

5. Welke kleine, alledaagse ­gebeurtenis kan u blij maken?

(kijkt op smartphone) “Een sms van mijn zoon: ‘Ik ben voor alles geslaagd’. (blinkt van trots) Da’s goed nieuws hè, ik ben content. (lacht)

“Sms’en met mijn vrouw. Ik werk met where­abouts, zodat zij altijd weet waar ik ben. Als ik in de auto stap, zal ik haar altijd eventjes bellen. De boodschap op zich is niet belangrijk, het contact wel, zeker met het leven dat ik leid. Ik ben nooit thuis, hè. Van die kleine momentjes kan ik heel erg genieten.”

6. Wat is uw zwakte?

“Ik slaag er niet in gewoon eens Rik zonder drive te zijn. Voor een stukje compenseer ik dat door mijn duursporten. Ik loop alleen. Nooit met muziek. Ik, mijn loopschoenen, mijn ademhaling, mijn parameters, de afstand. Dan slaag ik erin om even los te komen, maar tegelijkertijd ben ik daar dan weer gedreven in.”

7. Waar hebt u spijt van?

“Ik had meer tijd moeten en kunnen besteden aan mijn kinderen toen ze nog jong waren. Nu zijn ze 20 en 18. Ik ben gescheiden van hun mama toen ze 4 en 6 waren. Ik heb zelden met hen gespeeld. Ik heb ze niet leren fietsen. Het is dubbel, hè. Ik vind dat ik het anders had moeten doen, maar (korte stilte) als ik heel eerlijk ben, betwijfel ik of ik het had gekund. Enfin, gekund... Gewild. Ik ben daar niet trots op, maar het is wel zo. Het is een wat hypocriete spijt.”

8. Wat is uw grootste angst?

“Hervallen? (gedecideerd) Neen! Eenzaamheid. Isolement. Geen compagnon de route meer ­hebben. Ik besef dat het zeer moeilijk is om mijn compagnon de route te zijn omdat ik zo vaak ­afwezig ben. Ik sta er dan ook van te kijken dat behoorlijk wat mensen in mijn omgeving mij mijn leven gunnen. Of is het dulden? Hoe dan ook, mocht die context weg­vallen, velen zouden dat zeer begrijpelijk vinden. Ikzelf in de eerste plaats. Doe er dan iets aan, zou je kunnen zeggen. Maar goed, dat gebeurt niet. Dat is zeer dubbel.”

9. Wanneer hebt u het laatst ­gehuild?

“Een paar weken geleden. Ik huil bijna nooit om een persoonlijk verdriet. Het was op een zondag. Ik had een lange duurloop achter de rug en terwijl ik in bad zat, las ik in de krant de brief van Joël De Ceulaer aan Anna-Maria (De Morgen, 25 januari 2019, red.). Dat kwam zó hard binnen. Ik denk dat hij het woord ‘deporteren’ gebruikte. En ja, in die termen denk ik er ook over. Een meisje van 8, dat hier geboren is, wegsturen naar Armenië, een land waar ze zich niets bij kan voorstellen. En haar in afwachting daarvan opsluiten in een soort van voorgeborgte in Steenokkerzeel. Totaal onaanvaardbaar! Ik las die brief vanuit het standpunt van de ontvanger, van Anna-Maria. Als je dán niet moet huilen, weet ik het eerlijk gezegd niet meer.”

‘In mijn jeugd was ik zeer gelovig. Ik heb ­jarenlang met een paternoster naast mijn bed ­geslapen. Ik was misdienaar ­van mijn eerste communie tot mijn 22ste!’

10. Wanneer bent u ooit door het lint gegaan?

“Nooit, denk ik. Ik kan wel kwaad worden, maar dat is nog iets anders dan door het lint gaan. Waar ik absoluut niet tegen kan, is dat iemand puur instrumenteel de woorden van de ander verdraait en daarop blijft hameren om het eigen doel te bereiken.”

11. Welk kunstwerk heeft een ­blijvende indruk op u nagelaten?

“Ik heb het geluk gehad even een kijkje te mogen nemen in het atelier van het MSK, waar ze bezig zijn met de restauratie van het Lam Gods. Alleen al door de nabijheid was dat een overweldigende ­ervaring. Ik had het kunnen aanraken! Ik had het kunnen kapotmaken! Die restaurateurs bezig zien, die als monniken met een pincetje het verval wegnemen om het werk in al zijn originele glorie te laten schitteren, onwaarschijnlijk toch!”

12. Hebt u ooit een religieuze ­ervaring gehad?

“Ja. In mijn jeugd was ik zeer gelovig. Ik heb ­jarenlang met een paternoster naast mijn bed ­geslapen. (lacht) Ik bad. Ik ben misdienaar ­geweest van mijn eerste communie tot mijn 22ste! Maar gaandeweg is dat godsbeeld verdwenen en ben ik naar een vrijdenker geëvolueerd. Op een bepaald moment kreeg ik zelfs een conflict met de dorpspastoor, een briljante, bijzonder eloquente man. Ik wist welke sofismen ik moest opbouwen om hem kwaad te krijgen. Eén keer is het tot een uitbarsting gekomen met omstanders erbij, in de parochiezaal van Oostwinkel. Desondanks zijn we een zeer goede relatie blijven onderhouden. Toen de zondagsmissen in Oostwinkel werden afgeschaft, zei hij aan het eind van zijn laatste mis: ‘Ge hebt nu wel geen paster meer, maar wel een rector’. (glundert) Da’s toch mooi?

“Ik ben overtuigd atheïst, maar niet het soort vrijzinnige die neerkijkt op gelovigen. Vanuit mijn voorgeschiedenis weet ik dat er mensen zijn die steun of troost putten uit hun geloof, of er tout court een kader in vinden. Ik heb wel problemen met extremisme, dus ook met vrijzinnig extremisme. Ik vind niet dat je gelovigen moet bekampen.

Rik Van de Walle: “Ik slaag er niet in gewoon eens Rik zonder drive te zijn.”Beeld Stefaan Temmerman

“Het gevoel van verbondenheid met mijn medemens, met de natuur, met het universum, heb ik nog altijd heel sterk. Sinds 2010 ben ik vrijmetselaar. Voor mij is de loge een plek om in gesprek te gaan met andersgestemden. Er zijn geen dogma’s, de enige stelregel is dat je vrij van gedachten moet zijn. Tijdens de rectorverkiezingen heb ik één grote fout gemaakt. Toen de vraag kwam of ik in de loge zat, had ik meteen moeten antwoorden: Ja. Et alors!”

13. Hoe kijkt u naar uw lichaam?

“Voor mij is mijn lichaam een motor die me in staat stelt om de dingen te doen die ik wil doen. Het is iets wat moet werken. Ik monitor mijn ­lichaam ook voortdurend, en ben daar misschien wel een beetje maniakaal in. Ik weeg mij twee keer per dag. Ik meet dagelijks mijn polsslag, ik ­registreer hoeveel uur ik geslapen heb, ik loop nooit zonder sporthorloge. Ik hou al die gegevens bij in grafieken. Maar hoe ik eruitzie, kan mij niets schelen. Ik kam mijn haar nooit. Nooit! Dat interesseert mij geen barst. Maar wel: hoe gedraagt mijn lichaam zich en hoe kan ik het sturen. Als die rusthartslag laag blijft, als dat gewicht onder controle blijft, en als die jaarlijkse bloedanalyse in orde is, zal er hopelijk geen probleem zijn.”

‘Ik ben mijn ouders heel erg dankbaar, maar we ­hebben niet het soort relatie dat we dat vaak expliciet tegen elkaar zeggen’

14. Wat vindt u erotisch?

“Een toevallige aanraking, of een blik of een vermoeden van een gedachte die niet uitgesproken wordt.”

15. Wat is uw goorste fantasie?

“Waarom komt die vraag na erotiek? (lacht) Ik heb zeer lang gedacht: ik heb geen gore fantasie, tot ik de vraag anders formuleerde: ‘Bent u tot goorheid in staat?’ Ja. Ja! En ik wist ook direct tot welke soort goorheid. Geweld. Ik heb mijn ouders vroeger altijd horen zeggen: hier komt geen wapen in huis, ook geen speelgoedwapen. Wel, bij mij komt er ook geen wapen in huis, want ik sluit niet uit dat iemand mij zo ver zou kunnen drijven dat ik schiet. Ik vrees dat ik in staat ben doelbewust een revolver te nemen en te schieten. Dat is nog iets anders dan door het lint gaan.”

16. Welk dier zou u willen zijn?

“Een tijgerin. Ik vind dat een zeer intrigerend beest, dat kracht koppelt aan snelheid, elegantie en focus. Hoe ze jaagt op haar prooi, dat spel van onder de radar blijven en plotseling toeslaan. Ook de kop en de blik van dat beest.”

17. Hoe was de relatie met uw ­ouders?

“Mijn mama is gestopt met buitenshuis werken toen ik geboren ben. Mijn vader was wiskundeleerkracht secundair onderwijs, en is auteur van meer dan dertig wiskundeboeken. Ik ken niemand die zo gepassioneerd is gebleven door zijn vak als mijn vader.

“Ik heb een compleet zorgeloze jeugd gehad. Heel veel was mogelijk, er was enorm veel speelruimte, maar er waren grenzen: tot daar en niet verder, zonder enige discussie. Daarnaast ben ik opgevoed met het idee: als je aan iets begint, doe het goed. Als jongetje van 12 mocht ik bijvoorbeeld voluit voor mijn tennisdroom gaan, maar ik moest dan wel meermaals per week om halfzes mijn bed uit om te gaan lopen voor ik naar school ging. Mijn vader kwam mijn kamer binnen, haalde de rolluiken op en zei één woordje - ik hoor hem nog altijd -: ja! En dat betekende gewoon: ­manneke, het is tijd om op te staan! Er was tegelijk een afstand tussen ons. Ik kan niet zeggen dat ik veel diepgravende gesprekken met mijn ouders heb gehad. Maar ik weet wel dat ze ongelooflijk trots zijn op mij. En omgekeerd: ik ben mijn ouders heel erg dankbaar, maar we ­hebben niet het soort relatie dat we dat vaak expliciet tegen elkaar zeggen. Wij zien elkaar ook niet zo veel. Wij bellen nooit. Nooit. En dat is nooit anders geweest. In zekere zin is mijn rectorschap voor mijn ouders een cadeau. Ze kunnen me nu gemakkelijk volgen via de media, en ze genieten daar ook wel van. En, belangrijk: stel dat ik van geen hout pijlen meer weet te maken, dan weet ik dat ik bij hen terechtkan.”

‘Ik heb ­iemand lief wanneer de minpunten, de zaken die me niet bevallen, er niet toe doen. In de meest absolute vorm heb ik dat eigenlijk alleen maar ten aanzien van mijn kinderen’

18. Hoe definieert u liefde?

“Een cruciaal element is voor mij onvoorwaardelijkheid. Ik heb ­iemand lief wanneer de minpunten, de eigenschappen of uitspraken die me niet bevallen, er niet toe doen. In de meest absolute vorm heb ik dat eigenlijk alleen maar ten aanzien van mijn kinderen. Een van mijn vrienden zei ooit dat je als ouder maar twee opdrachten hebt: ervoor zorgen dat je kinderen niet in de gracht terechtkomen en als ze dan toch in de gracht sukkelen, om welke reden dan ook, ze er proberen uit te helpen. Onder meer door de scheiding van mijn eerste vrouw ben ik gaan beseffen dat zo’n vorm van liefde alleen maar mogelijk is ten aanzien van je kinderen. Ooit waren wij ervan overtuigd: wij blijven samen, wat er ook gebeurt, maar dat is ons niet gelukt. Daardoor heb ik de lat van de liefde nog hoger gelegd.”

Rik Van de Walle: “Hoe ik eruitzie, kan mij niets schelen. Ik kam mijn haar nooit. Nooit! Dat interesseert mij geen barst.”Beeld Stefaan Temmerman

19. Bent u een goede vriend?

“Ik ben een goede en slechte vriend tegelijkertijd. Ik heb een paar zeer goeie vrienden, maar zij hebben de vriendschap in stand gehouden, niet ik.”

20. Hoe zou u willen sterven?

(beslist) “Bewust. Liefst zonder pijn, maar toch liever met wat pijn dan zonder besef. En ook graag met de goedkeuring van mijn naasten. Ik ben een groot voorstander van euthanasie, ik vind het een zeer comfortabele gedachte dat die mogelijkheid bestaat, maar ik vind dat geen individuele beslissing. Ik zal het niet doen, hoop ik, alleen maar omdat ík het wil. Ik vind dat je in overweging moet nemen dat je ook voor anderen iets betekent. Gezien mijn levenspad heb ik zeer veel te danken aan de mensen die het dichtst bij mij staan. Op het einde van de rit kan ik niet zeggen: saluut, alleen maar omdat ik weg wil. Ik zou dat een vorm van ondankbaarheid vinden. En eigenlijk ook van egoïsme, ja. Maar goed, dat is hoe ik het beleef.

“Je zal me ook geen uitspraak horen doen in de trant van: ik wil geen maanden in het ziekenhuis liggen of ik wil niet wegkwijnen in een rusthuis. Ik denk dat we daarin soms denkfouten maken. De vraag is niet: zou ik hier nú willen leven? Tuurlijk niet! De vraag is: zou ik dat willen als het zover is? De mate waarin de mens wil blijven doorgaan, mag je niet onderschatten denk ik. Ik denk dat we meer kunnen verdragen dan we denken. De momenten van geluk en blijdschap worden waardevoller naarmate ze schaarser worden. Ik denk dan ook dat de mens bereid is om daar een prijs voor te betalen. Een voorwaarde is natuurlijk: zie je nog een perspectief? Wat niet hetzelfde is als: héb je nog een perspectief, want je moet ook in staat zijn om het te zien. Als dat niet het geval is, hoop ik dat er mensen zullen zijn die mij zullen helpen om toch nog enig perspectief te zien.

‘We hebben één aarde en als Vlaming hebben we niet meer recht op deze ­morzel grond dan een Afrikaan of een Australiër’

“Wat ik zou wensen als laatste avondmaal? ­(verrast) O. Bwoaaah. Pasta. Om nog één keer het gevoel te hebben dat ik een loper ben.”

21. Wat is voor u de hel op aarde?

“Eenzaamheid.

“En ook meedogenloosheid. Ik hoop dat de nieuwe generaties op een bepaald moment de koppeling gaan maken tussen de klimaatproblemen en de vluchtelingenstromen. Dat er een openheid van geest ontstaat waardoor men gaat inzien dat migratie van alle tijden is, dat we met z’n allen de eigenaars zijn van de aarde. In die zin ben ik een globalist. We hebben één aarde en als Vlaming hebben we niet meer recht op deze ­morzel grond dan een Afrikaan of een Australiër. Ik geloof in het concept dat de mens een soort rentmeester is van de aarde. En hoop dat dat ­besef op een bepaald moment bij jongeren zal primeren.”

22. Hebt u zichzelf ooit betrapt op racistische gevoelens?

“Ja. Als ik wandel in een Brusselse wijk met ­overwegend inwoners of passanten van ­allochtone afkomst, besef ik dat ik soms op mijn hoede ben. Maar waarvoor eigenlijk? Ik schaam mij daarvoor. Want hoe je het ook bekijkt, het is racistisch en totaal onfair. Ik vind dat we ons daar echt tegen moeten wapenen. Daarom word ik ook zo kwaad als bepaalde groeperingen die angst aanzwengelen en uitbuiten.”

23. Wat betekent geld voor u?

“Ik heb er graag genoeg van om te kunnen doen wat ik wil. In zekere zin heb ik natuurlijk makkelijk spreken. Ik ben rector, maar ook als prof had ik een zeer convenabel loon. Ik heb een paar ­spaarrekeningen, ik heb één woning, ik heb geen extra vastgoed, ik heb geen kunst. Wat ik fijn vind, want ik wil absoluut niet de slaaf zijn van geld.”

24. Wat is uw vreselijkste ­vakantieherinnering?

“Die heb ik niet. Mijn mooiste is Egypte. We zijn er naartoe gereisd in vol Tahrir-tumult (in de ­periode van de Egyptische revolutie, 2011, red.). Volgens de pers was heel het land in oorlog, waardoor er bijna geen toeristen waren. De ­tempels, de piramiden, de wegen erheen, alles was desolaat. Mijn vrouw en ik waren daar bij ­manier van spreken alleen. Fenomenaal.”

25. Wie zou u hier eens uw ­gedacht willen zeggen?

“Al diegenen die polariseren. Die de samenleving opdelen in groepen, waar je dan wel of niet toe behoort: de mensen van allochtone afkomst, de armen, de werklozen, de zieken, de mensen met een handicap. Die de maatschappij opsplitsen in de goeien versus de slechten. En daar bepaalde rechten aan koppelen. Ik wou dat ik de kracht, het inzicht, de communicatievaardigheden én de ­mogelijkheid had om daar keihard tegenin te gaan. Op Twitter geef ik soms scherpe hints, maar ik houd mij ook vaak in omdat ik rector ben.

“Ik heb ook een hekel aan de tegenstelling links-rechts. Ik vind het zeer ontgoochelend wanneer mensen voor wie ik achting heb – intellectuelen, breedkijkende mensen, een aantal journalisten – mensen en ideeën opsplitsen in links en rechts. In mijn beleving geven ze daarmee uiting aan een bijzonder schraal, armtierig, simplistisch wereldbeeld. Ik begrijp niet dat gecultiveerde mensen de vraag kunnen stellen: ‘Zijde gij links, of zijde gij rechts?’

“Ik ben voor herverdeling, voor zorgzaamheid, maar heel erg tegen het idee dat iedereen gelijk is en hetzelfde salaris zou moeten krijgen. Ik ben heel gelukkig met het klimaatdebat, ik steun de klimaatjongeren, maar tegelijk ben ik heel blij dat Bart De Wever kernenergie als discussiepunt weer op tafel legt. Ik spreek nu niet als rector, maar als wetenschapper, als natuurkundig ingenieur en als papa van twee kinderen en een pluskind. Dat een rechtse partij dit punt op de agenda zet: het zal mij worst wezen. Dus dat links-rechtsdiscours: neen, dat deel ik niet. Ik vind het zelfs ­contaminerend voor het debat, zeer onzalig.”