Direct naar artikelinhoud
Column

Als ik nog een dag gewacht had, zou ik waarschijnlijk overleden zijn

Als ik nog een dag gewacht had, zou ik waarschijnlijk overleden zijn
Beeld Bob Van Mol

Hilde Van Mieghem gunt ons een gloedvolle blik achter de schermen van haar leven.

Na een weekend waarin af en toe een verzengende pijn door mijn lichaam gierde – alsof een zwaard mijn borst van binnenuit doorkliefde – ben ik, na een telefoontje naar de huisdokter die voor het eerst in tientallen jaren zei dat hij in een crisissituatie zat en geen tijd voor me had, naar de ‘spoed’ gegaan. Ik ben verre van kleinzerig, maar deze pijn was te heftig. De steken in mijn borst benamen me de adem en ik dacht een paar keer dat ik zou flauwvallen.

Drie jaar geleden ben ik ook al eens op de spoed beland, nadat ik dagenlang in bed had liggen ijlen met hoge koorts. Mijn huisdokter was er toen ook niet en zijn vervangster meende dat ik griep had.

Toen ik na tien dagen nog steeds 41 graden koorts had, heb ik een taxi gebeld en me hier laten afzetten. Na een paar onderzoeken brak er paniek uit. Uit bloedonderzoek bleek dat ik een enorm zuurstoftekort had. Als ik nog een dag gewacht had, zou ik waarschijnlijk overleden zijn aan orgaan­falen, zei de jonge dokteres me. De longdokter liet me een gigantische vlek in mijn longen zien. Ik kreeg onmiddellijk een zuurstofmasker op, een infuus met antibiotica in de arm en werd naar een kamer gebracht. Twee volle weken bleef ik hier.

Met dat in het achterhoofd wacht ik dus niet meer zo lang.

Ik lag als kind vaak in het ziekenhuis en elke keer weer was dat een verademing. Iedereen was altijd lief

Het eerste vermoeden van de jonge dokters­stagiaire, nadat ik lang en uitgebreid ondervraagd was over de symptomen, is dat het wel eens het hart zou kunnen zijn en niet de longen. Dat blijkt uiteindelijk wel mee te vallen. Longonderzoek dan maar. Als dat ook niets oplevert, zal vast het tover­woord ‘stress’ opduiken. Synoniem voor ‘we-hebben-geen-idee’.

Ik dwaal door de gangen op weg naar de röntgen­afdeling. Zie oude mensen in rolstoelen zitten wachten. Een vrouwtje jammert voor zich uit en vraagt me als ik langs­loop wanneer ze te eten krijgt. Dat ze er al uren zit en naar huis wil. Ik luister naar haar, streel haar hand en zeg haar dat ik, als ik een verpleegster zie, het zal door­geven. Dat doe ik ook, in weer een andere gang, maar de verpleegster heeft duidelijk wat anders aan haar hoofd.

Ik hou van ziekenhuizen. Heel veel. Ik voel me er thuis. Ik weet het, dat is raar. Ik lag als kind vaak in het ziekenhuis en elke keer weer was dat een verademing. Iedereen was altijd lief. Ik herinner me de moederlijke gesprekken met de nachtzuster als ik niet kon slapen. De aandacht die ik de hele dag kreeg van de verpleegsters. De zachtheid van de dokters. Er kon me niets gebeuren. Het was er veilig.

Ik ben al maanden te hard aan het werk en zou me met plezier een paar dagen overgeven aan hun goede zorgen. Ik zou genieten van de gedwongen rust die ik mezelf maar niet kan geven.

Ik zit te wachten, om me heen het geruststellende gepiep van medische machines, en het gevoel dat de tijd stil blijft staan.