Direct naar artikelinhoud
Opinie

Een conservatief moet dus het postmoderne leven in al zijn excessen tot op zekere hoogte aanvaarden

Joachim Pohlmann.Beeld Bob Van Mol

Joachim Pohlmann is woordvoerder van Bart De Wever (N-VA) en schrijver van Een unie van het eigen. Zijn wisselcolumn met Tarik Fraihi verschijnt op vrijdag.

In 2019 zijn we ondertussen al. Het tweede decennium van het derde millennium loopt naar zijn eind. Na vier jaar lang talloze herdenkingen te hebben doorstaan naar aanleiding van het eeuwfeest van de Groote Oorlog, mogen we eindelijk beginnen aan de herdenking van ‘100 jaar interbellum’. Ik heb besloten de viering alvast in te zetten met de herlezing van mijn anarchistische conservatieven.

George Orwell, Evelyn Waugh, J.R.R. Tolkien, José Ortega y Gasset, Ernst en Friedrich Georg Jünger, Thomas Mann, Nicolás Gómez Dávila,… Op zich hebben ze weinig gemeen, buiten dat ze producten waren van de hogere burgerij of de lagere adel, de beste opleidingen hadden genoten en voorbestemd waren om hoge posities in te nemen in het wereldrijk van hun vaderland.

Een rijk dat niet meer bestond of aan het verdwijnen was. Bij de aanvang van de 20ste eeuw omvatten de Europese imperia nog 80 procent van de aardbol, tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog zou daar stilaan een einde aan komen. Een sentiment van teloorgang en verlies overheerste. De oude wereld was stervende. De zekerheden van het wereldrijk en het zelfvertrouwen dat Europa vrij arrogant had uitgestraald, werden weggeslagen.

Een terugkeer naar de oude tradities en waarden is sinds de bloederige 20ste eeuw – en zeker sinds de postmoderniteit – onmogelijk

Het is niet voor niets dat een boek als Ondergang van het Avondland van Oswald Spengler ondanks zijn relatieve onleesbaarheid zo’n immense bestseller werd. Aan de inhoud ervan lag dat amper, het was de titel die het hem deed. En Spengler was niet alleen. In heel Europa zochten intellectuelen in de ruïnes naar brokstukken waarmee de ter ziele gegane wereld gereconstrueerd kon worden.

Ik ben hen de anarchistische conservatieven gaan noemen omdat hun verzet tegen gezag geboren werd uit hun conservatieve levenshouding. Zij waren opgevoed met idealen waarmee zij niet meer aan de slag konden. Het levenspad dat voor hen was uitgetekend liep dood in de modder van de Europese slagvelden. Hen restte enkel de vlucht vooruit in het modernisme of – soms letterlijk – de terugtocht naar de laatste ge­for­ti­fi­ceerde schuiloorden.

Het maakte hen bitter tegenover de maatschappelijke elite – hun eigen sociale stratum – die zij verweten zich over te geven aan het hedonisme en het materialisme van de Jazz Age. Het vervreemdde hen bijgevolg ook van het politieke conservatisme, dat zich opwierp als de parlementaire vertaling van die in decadentie vervallen heersende klasse.

Zij wilden niet medeplichtig zijn aan het verval en keerden zich af van een hypocriet moralisme, waarbij men oude waarden nog in naam hoog hield, maar die volstrekt inhoudsloos waren geworden. Maar het waren culturele dissidenten en provocateurs; geen revolutionairen. Er was geen enkel ideologisch systeem dat hen verbond, buiten hun wantrouwen tegenover ideologieën die staat en samenleving naar theoretische inzichten wilden hertekenen.

Maakbaarheid is iets waar zij van gruwden, omdat het tot artificiële sociale verhoudingen leidde. Die weerzin uitte zich in hun afkeer voor een steeds grotere bureaucratie die een bedreiging vormde voor de individuele vrijheid. Nooit was een individu vrijer en toch werd hij onderworpen aan een almachtig staatsapparaat en een dominerende technologie. En dat groeiende individualisme leidde ook nog eens tot meer conformisme. Individuele keuzevrijheid resulteerde niet in een grotere diversiteit, maar juist in meer eenheid van denken en van cultuurproducten.

De regionale culturen met hun typische klederdrachten en liederen én de hoge klassieke cultuur van etiquette en symfonieën ruimden baan voor de massacultuur die mogelijk werd door technologische massaproductie. Die populaire cultuur vertaalde vooral de leegte van een nieuwe tijd. Cultuur was niet langer gericht op waarden of ideeën – laat staan op de viering van Gods glorie – maar op effectbejag en winst. Cultuur werd oppervlakkig entertainment.

Een terugkeer naar de oude tradities en waarden is sinds die bloederige 20ste eeuw – en zeker sinds de postmoderniteit – onmogelijk. Een conservatief moet dus het postmoderne leven – in al zijn excessen – tot op zekere hoogte aanvaarden. De enige houding die hij daar tegenover kan plaatsen, is die van een oppervlakkige betrokkenheid.

Het conservatisme als levenshouding – niet als politieke overtuiging – zal een anarchistisch conservatisme moeten zijn. Een verdoken conservatisme van mensen die opereren binnen een maatschappelijke context die hen innerlijk vreemd is. Een context die zij aanvaarden, maar waar zij het in het hart niet mee eens zijn. Het is de enige manier om opnieuw een stuk controle te heroveren op een wereld die steeds meer geregisseerd wordt buiten het individu om.