Direct naar artikelinhoud
Column

Hoed af voor de prestaties van Wout Van Aert en Oliver Naesen in ‘klotekoers’ Milaan-Sanremo

Hans Vandeweghe.Beeld Bob Van Mol

Hans Vandeweghe is sportjournalist.

Dat heb ik mij nu eens altijd afgevraagd: waarom vinden de meeste volgers, renners, ploegleiders en ook wielerfans Milaan-Sanremo een klotekoers? Milaan-Sanremo (diepe zucht), dat is 280 kilometer niets doen onderbroken door enkele korte blokjes van vijf minuten lactaatfabriekjes openzetten. Aan het eind nog eens tien minuten knallen en dan in één ruk bergaf naar de aankomst alwaar een korte maar hevige sprint beslist over winst.

Lang, dat wel, maar een non-inspanning? Het palmares zegt iets anders: zeven keer Eddy Merckx bijvoorbeeld, drie keer Roger De Vlaeminck. Later kwam er wel eens een verdwaalde sprinter te vaak als eerste over de meet, zoals Erik Zabel. Of won een B-renner als Matthew Goss, een sleper als Simon Gerrans en hoe Gerald Ciolek een jaar later won, dat ben ik vergeten. Sindsdien ging het weer de goede richting uit met de winnaars: Kristoff, Degenkolb, Démare was nog de minste, maar daarna Kwiatkowski, Nibali en zaterdag Julian Alaphilippe.

Het zal lang zoeken zijn op de erelijsten van de andere monumenten om die diepte in kwaliteit te vinden. Het geheim van MSR zit hem niet in de kilometers. Die 291 kilometer is hetzelfde als de 267 van de Ronde van Vlaanderen. Meer zelfs, die 291 kilometer is minder dan 267 kilometer. MSR van eergisteren duurde twintig minuten langer dan de Ronde van Vlaanderen van vorig jaar en er werd maar twee kilometer per uur rapper gereden.

Oliver Naesen vond twee jaar geleden MSR de saaiste koers die hij ooit had gereden. Niet eens een training waard, zei hij, en hij haalde er zijn powerdata bij. Inderdaad: gewheelsurft, gecruised, mee gedreven door het peloton, nauwelijks gekoerst.

Het adagium van Briek Schotte blijft overeind: rap rijden kan iedereen. Rap rijden als de goeie rap rijden, dat is de kunst

Dat laatste geldt overigens niet voor Tim Declercq van Deceuninck-Quickstep, voor wie ze inmiddels een standbeeld mogen oprichten. Ik kan hard op kop rijden en lang ook als het moet, was de samenvatting van zijn sollicitatie destijds bij Patrick Lefevere. Daar was geen letter van gelogen. Inmiddels is dat lang en hard op kop rijden, héél lang en héél hard geworden en kijkt heel het peloton met stijgende bewondering naar de krachtpatser uit Izegem.

Als het de kilometers niet zijn, wat dan wel? Heus niet de Cipressa, zo’n lopertje op dertig kilometer van het einde. De Poggio dan maar? Gemiddeld 3,8 met een neepje van acht procent, dat is ook niet iets om bang van te worden. Zelfs niet na 285 kilometer relatief comfortabel in het zadel.

De lengte van de Poggio misschien? Die is bijna vier kilometer lang, maar 3,8 procent gemiddeld is ook niet echt slopend. De discriminerende factor is niet de frisheid in de benen, maar die tussen de oren. Het één gaat met het ander gepaard, dat klopt, maar renners die er onbevangen tegenaan kijken, die rijden gewoon naar boven met de beste als ze daar de benen voor hebben.

Dat is wat gisteren Wout Van Aert overkwam. Die jongen is blij dat hij bevrijd van alle zorgen op een koersfiets mag zitten, wist in geen honderd jaar hoe die Milaan-Sanremo zou verlopen, had de Poggio nog nooit van dichtbij of veraf gezien en kwam mooi met de besten boven. Zoals collega Oliver Naesen zei, die ook vooraan zat: ik keek rond en ik zag alleen wereldkampioenen of ex-wereldkampioenen. Dat was Van Aert ook al drie keer, zij het in een andere discipline, die waarin je een dik uur in het rood moet rijden.

Van Aert was nadien iets te overmoedig toen hij Matteo Trentin wilde gaan halen en werd zesde in een sprint van tien man. Oliver Naesen werd tweede en de klotekoers Milaan-Sanremo werd op slag zijn tot nog toe mooiste prestatie in zijn atypische profcarrière.

Hoed af voor deze twee landgenoten, zonder meer. Dit zijn prestaties die kunnen tellen en die vooral ook andere renners moeten inspireren.

Wielrennen in het tweede decennium van de 21ste eeuw is lang, hard kunnen rijden en daar bovenop een paar inspanningen verteren van een paar minuten superhard rijden. Wie de meeste van die powerbursts verteert, wint eendagswedstrijden. Dat vereist een ander trainingsaanpak dan wat we gewend zijn of waren en blijkbaar heeft de nieuwe generatie dat begrepen.

Het adagium van Briek Schotte blijft overeind: rap rijden kan iedereen, rap rijden als de goeie rap rijden, dat is de kunst. Dat is wat Van Aert en Naesen gisteren deden. Extra verheugend is dat ze niet te beroerd waren om er zelf een snok aan te geven of een ontsnapper terug te halen. Neen, deze Milaan-Sanremo heeft misschien nog geen Belgische superkampioen gebaard, maar kan wel een hele aanstormende generatie inspireren. Een voorspelling: in tegenstelling tot vorig jaar spelen we in het Vlaamse voorjaar 2019 mee.