Vier jaar M-decreet: is het inclusief onderwijs geslaagd of gebuisd?

HILDE CREVITS "Veel hervormingen lopen nog, en er starten er ook enkele volgend schooljaar."

Het M-decreet wil minder leerlingen naar het buitengewoon onderwijs doorverwijzen, en meer leerlingen naar het gewone onderwijs. Hoewel het decreet in 2015 van kracht ging, zijn er vandaag nog maar weinig leerkrachten overtuigd. Is inclusief onderwijs een utopie?

In het VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap uit 2009 staat dat mensen met een beperking net als alle anderen, mensen met rechten zijn. De Vlaamse regering paste het verdrag in 2014 toe in haar beleid, met het M-decreet als resultaat. ‘Een apart onderwijssysteem zorgt voor segregatie en achterstelling in de maatschappij’, zegt Jo Knaeps, pedagogisch adviseur bij Katholiek Onderwijs Vlaanderen. ‘Die segregatie wil de regering aanpakken. Het einddoel is één inclusief onderwijssysteem. Alle kinderen met een lichte verstandelijke beperking, ernstige leerstoornissen of een gedragsstoornis kunnen in het gewone onderwijs instromen.’

De lat op eigen niveau

Hoe moeten leerkrachten dat aanpakken? Voor kinderen die het moeilijk hebben, worden soepelere regels voorzien, zoals bijvoorbeeld meer tijd voor een test. Daarnaast moeten leerkrachten differentiëren: ‘Een leerkracht moet zijn les zo organiseren dat zowel de sterke als zwakke leerlingen aan hun trekken komen’, aldus Jo Knaeps.

Op het einde van het schooljaar moet de leerkracht met zijn klas ook verschillende eindtermen behalen. ‘Die doelen zijn vrij algemeen, een kind moet zich bijvoorbeeld in het Frans kunnen voorstellen.’ Het is daarbij niet de bedoeling dat elk kind de eindtermen in dezelfde mate behaalt. ‘Het is logisch dat een Franstalig kind dat beter zal kunnen dan een kind met taalproblemen. De leerkracht moet de lat voor ieder kind op een ander niveau leggen zodat elk kind op zijn eigen niveau wordt uitgedaagd.’

Lesniveau blijft, of toch niet?

Door te differentiëren, vermijdt men in principe dat het lesniveau daalt. ‘Het niveau van onze toetsen is nog steeds hetzelfde als 10 jaar geleden’, vertelt Hans Vanhemelryck, leerkracht in het zesde leerjaar. ‘Het lesniveau daalt dus zeker niet. Bij sommige leerlingen komen daar wel compenserende maatregelen bij. In mijn klas heb ik een leerling met dyscalculie die tijdens een wiskundetest een rekenmachine mag gebruiken.

Een kind in nood moet sneller naar het buitengewoon onderwijs kunnen worden gestuurd.

Hans Vanhemelryck, leerkracht.

Daarnaast heb ik ook twee kinderen met dyslexie. De ene krijgt een tekst voor begrijpend lezen de dag bijvoorbeeld voordien mee naar huis. Aan de andere wordt er op een dictee enkel woorden uit het woordenpakket gevraagd. Deze kinderen zouden vroeger in het buitengewoon onderwijs beland zijn, maar door het M-decreet is het mogelijk ze in het gewone onderwijs te behouden.’

Niet iedereen deelt die mening. Jasmien Driessens*, leerkracht in het vierde leerjaar, maakt zich zorgen over de concrete toepassing van het M-decreet. ‘De vooropgestelde onderwijsdoelen zijn veel te algemeen’, klinkt het. ‘Ik kan één les niet op 25 verschillende manieren in mijn klas aanbrengen. Dat is in de praktijk haast onmogelijk. Deze algemene doelen leiden in mijn ogen wél tot een verlaging van het algemene lesniveau.’

Curriculum op kindermaat

Wanneer een kind de eindtermen niet haalt, kan het een individueel aangepast curriculum volgen (IAC) waarin vervangende doelen worden voorzien. In de klas van Hans Vanhemelryck zit een leerling die een ander pakket voor wiskunde krijgt. ‘De leerling zat aan zijn plafond en leerde geen dingen meer bij. Voor hem was het beter om een stapje terug te zetten – zijn niveau zal nooit boven dat van het vierde leerjaar geraken.’

Dat differentiëren niet altijd vanzelfsprekend is, meent Nancy Raeymaekers, leerkracht in het eerste leerjaar: ‘Vorig jaar had ik 25 kinderen in de klas, waarvan er zes hulpbehoevend waren. Ik kwam handen tekort. Telkens wanneer ik de zes hulpbehoevenden bijgespijkerd had, merkte ik tijdens het verbeteren dat de andere negentien leerlingen te weinig ondersteuning gekregen hadden. Zeker voor grote klasgroepen biedt het M-decreet geen oplossing voor grote klassen.’

Volgens Kristel Verwaest, leerkracht in het derde leerjaar, zorgt differentiatie voor een grotere kloof in de klas. ‘Momenteel heb ik een erg zwakke klasgroep’, zegt ze. ‘In mijn klas zitten zowel kinderen die het niveau van het tweede leerjaar niet halen als leerlingen die perfect meekunnen. De komende jaren zal die kloof alleen maar groter worden.’

Netwerk van specialisten

Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeftes of een IAC (individueel aangepast curriculum, nvdr.) kunnen sinds vorig jaar ook worden bijgestaan door een expert uit het ondersteuningsnetwerk, een vervanging van de vroegere GON-begeleiding (begeleiding voor geïntegreerd onderwijs, nvdr.).

Clara Janssens* werkte vroeger als GON-begeleidster, maar is ze nu als logopediste actief in het ondersteuningsnetwerk. ‘Waar we vroeger kinderen uit de klas haalden om hen individueel voor een vak bij te spijkeren, werken we nu in de eerste plaats met de leerkracht samen. Ik bekijk wat zij kunnen veranderen om de leerling beter op te vangen. Ik geef hen bijvoorbeeld advies over hoe ze bepaalde leerstof het beste aanbrengen. Dat houdt in dat ik meestal in de klas zelf help en slechts zelden een kind apart neem.’

Leerkrachten ervaren weinig ondersteuning en hebben te weinig knowhow. Dat is niet hun schuld, maar die van de lerarenopleiding. Die loopt achter.

Jo Knaeps, pedagogisch adviseur.

Het ondersteuningsnetwerk wordt gestuurd door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) en is verbonden aan een school van het buitengewoon onderwijs. In het netwerk zijn verschillende experts actief zoals kinesitherapeuten, logopedisten, ergotherapeuten en psychologen. Volgens Janssens zorgt de overschakeling van GON-begeleiding naar het ondersteuningsnetwerk voor extra druk op de schouders van de leerkrachten ‘Zij moeten voortdurend aanpassingen doen om te blijven differentiëren en krijgen daar nog niet genoeg hulp voor. Ik ben er namelijk maar enkele uren per week en vinden onze gesprekken vaak tijdens hun vrije momenten plaats.’

Enkel wat tips

Volgens de leerkrachten staat het ondersteuningsnetwerk nog niet op punt. ‘Ik mis vertrouwen bij het CLB’, vertelt Verwaest. ‘Wanneer ik een probleem meld, komt er eerst iemand in de klas observeren om te kijken of er wel degelijk sprake is van een probleem of niet. Bovendien komt de gevraagde hulp vaak te laat. Sinds dit jaar heb ik een dove leerling in de klas, die enkel via een cochleair implantaat een computerstem kan horen. Al sinds september wacht ik op iemand van het ondersteuningsnetwerk die mij de werking van de implantaten zal komen uitleggen.’

Saskia Desmet * van Vrij CLB Kempen is hun advies diepgaander dan enkel wat tips: ‘We vragen eerst aan de school wat ze met de leerling willen bereiken en gaan vervolgens op zoek naar de juiste maatregelen op maat van de leerling. Pas wanneer we merken dat de maatregelen niet voldoende zijn, zullen we de hulp van het ondersteuningsnetwerk inschakelen.’

Geen besparing, maar gebrek aan expertise

‘Het M-decreet voelt voor ons als één grote besparingsmaatregel’, zegt Hans Vanhemelryck. ‘Mijn vrouw stond in het buitengewoon onderwijs. Daar zitten maximum 15 leerlingen in een klas steeds door specialisten ondersteund worden. Dat kennen wij in het gewone onderwijs niet. Toen mijn vrouw begon te werken, zaten er 300 leerlingen op haar school, na de invoering van het M-decreet nog maar 100. De leerlingen uit het buitengewoon onderwijs stromen het gewone onderwijs binnen: onze klassen worden steeds groter terwijl we niet voldoende ondersteund worden.’

Toch geeft de overheid nog steeds evenveel geld uit aan onderwijs. Hun budget is na de invoering van het M-decreet (vanaf het schooljaar 2014-2015, red.) zelfs lichtjes gestegen. Waarom ervaren leerkrachten het M-decreet dan als een besparing? ‘Leerkrachten ervaren weinig ondersteuning en hebben te weinig knowhow. Dat is niet hun schuld, maar die van de lerarenopleiding. Die loopt achter’, verklaart pedagogisch adviseur Jo Knaeps.

‘Door het M-decreet komen er bijvoorbeeld kinderen met gedragsproblemen in het gewone onderwijs terecht, terwijl leerkrachten nooit geleerd hebben hoe ze daarmee moeten omgaan. Na de bacheloropleiding Leraar Lager Onderwijs, kan men de BaNaBa (bachelor-na-bachelor, nvdr.) Zorgverbreding en Remediërend Leren volgen. Daarin leert men wél met kinderen met speciale noden omgaan. Het feit dat deze BaNaBa bestaat, bewijst dat speciale zorg niet aan bod komt in de lerarenopleiding.’

Financiële steun voor iedereen

De Vlaamse overheid heeft deze noodkreten gehoord en voorziet sinds de invoering van het ondersteuningsnetwerk extra budget voor leerlingen met moeilijkheden. Tijdens het schooljaar 2016-2017 werd er 63 miljoen euro voor GON- begeleiding uitgetrokken. Dit jaar werd er 103 miljoen euro voor het ondersteuningsnetwerk vrijgemaakt. Dat zorgt ervoor dat méér leerlingen in het gewone onderwijs ondersteund kunnen worden. In 2016 werden er 14.802 leerlingen ondersteund in het kader van GON begeleiding, in oktober van dit schooljaar liep dat aantal op tot 22.228 scholieren.

Toch komt het gewone onderwijs volgens Annemie Daemen, directrice van het Sint- Jozef College in Turnhout, nog steeds financiële middelen tekort. ‘Leerlingen in het buitengewoon onderwijs worden gratis bijgestaan door logopedisten, kinesisten, ergotherapeuten, etc. Leerlingen uit het gewone onderwijs moeten dat daarentegen zelf regelen en betalen.’ Volgens Daemen zorgt dat voor een averechtse beweging: ‘Ik zie leerlingen op mijn school die de extra ondersteuning moeilijk kunnen betalen. Ik vermoed dat leerlingen daarom soms onterecht in het buitengewoon onderwijs terecht komen. Alle kinderen zouden recht op moeten hebben op gratis begeleiding en ondersteuning, en dat ongeacht de financiële thuissituatie.’

Hoe moet het nu verder?

Hoe ziet de toekomst van het onderwijs eruit? Is inclusief onderwijs haalbaar? Of zal het een utopie blijven? De meningen hierover lopen erg uiteen. Jo Knaeps ziet als pedagogisch adviseur een toekomst in inclusief onderwijs, op voorwaarde dat we afstappen van de klassieke klasindeling en de school in flexibele groepen opdelen. ‘Sommige lessen, zoals een sportles, kunnen in één gezamenlijke groep gegeven worden. Voor andere lessen of vakken is het dan weer nodig om de klassen in kleinere groepen op te delen.’

Maar Hans Vanhemelryck vindt het inclusief onderwijs wel degelijk een utopie. Volgens hem moet een school elk kind proberen te ondersteunen. Wanneer dat niet lukt, moet dat volgens hem ook kunnen worden toegegeven: ‘Een kind in nood moet sneller naar het buitengewoon onderwijs kunnen worden gestuurd. Nu komt alles op de schouders van de klasleerkracht terecht, die daar noch de expertise, noch de tijd voor heeft.’

Volgens Clara Janssens, logopediste bij het ondersteuningsnetwerk, moeten we vooral afwachten wat de toekomst zal brengen: ‘Het ondersteuningsnetwerk is pas sinds vorig schooljaar actief. Het is dus logisch dat nog niet alles werkt zoals het zou moeten werken. Op het einde van volgend schooljaar zal het ondersteuningsnetwerk aan een evaluatie onderworpen worden, we zullen dan zien wat er uit de bus komt. Voorlopig mogen we het idee van inclusief onderwijs niet zomaar opgeven.’

(*) De namen Clara Janssen, Saskia Desmet en Jasmien Driessens zijn fictief

Getuigenis: Anns zoon Jasper (13) schakelde net voor de invoering van het M-decreet over naar het buitengewoon onderwijs. ‘Als het M-decreet toen van kracht was geweest, zou Jasper deze overstap waarschijnlijk niet hebben kunnen maken.’

‘In het eerste leerjaar merkten we dat Jasper zich anders gedroeg dan de andere kinderen. Hij kon zich niet goed concentreren en had moeite met automatiseren,’ vertelt Ann. Na enkele testen bleek dat Jasper autisme had. ‘In het tweede leerjaar kwam hij dan in een erg drukke klas van 25 kinderen terecht. De leerkracht had de groep niet onder controle. Voor Jasper werd dat te veel, hij is toen compleet gecrasht. Elke avond kwam hij huilend thuis, zijn hoofd ontplofte door de drukte in de klas.’

Er werd voorgesteld om Jasper naar het buitengewoon onderwijs te sturen. ‘Voor mijn man en mezelf was dat een moeilijke beslissing: je wilt namelijk het beste voor je kind. We waren bang dat Jasper een stempel zou krijgen, dat men zou denken dat hij niet helemaal “normaal” is. Terwijl Jasper een verstandig kind is: op IQ-testen haalde hij een bovengemiddelde score.’

Ondertussen zit Jasper in zijn laatste jaar van de lagere school in het buitengewoon onderwijs. ‘Zijn school is specifiek gericht op leerlingen met ASS (Autismespectrumstoornissen, nvdr.). Op die school is er erg veel structuur, wat voor hem belangrijk is. Jasper zit met acht andere kinderen in de klas, die hebben niet allemaal dezelfde leeftijd, maar wel hetzelfde niveau.’

Bepaalde vakken volgt de klasgroep samen, voor andere vakken worden ze opgesplitst: ‘Voor wiskunde zit Jasper bijvoorbeeld in een apart groepje van drie leerlingen omdat hij een hoger niveau haalt dan de rest van zijn klasgenoten.’ Daarnaast krijgt Jasper ondersteuning waar hij het moeilijk heeft: ‘Voor taalvakken wordt hij ondersteund door een logopediste,’ vertelt Ann. ‘Op het einde van dit jaar zal Jasper zijn diploma van de lagere school behalen. Volgend jaar wil hij graag handel op TSO-niveau volgen.’

‘Wij zijn heel blij dat we destijds de overstap naar het buitengewoon onderwijs hebben kunnen maken: Jasper is weer opengebloeid. Ik merk dat steeds minder kinderen met ASS in het buitengewoon onderwijs terechtkomen. Als het M-decreet bij Jaspers overstap van kracht was geweest, vrees ik dat hij niet naar het buitengewoon onderwijs had kunnen gaan. Jasper was wel verstandig genoeg voor het gewone onderwijs, maar functioneerde niet in de grote klassen en had nood aan een strakkere structuur.’

Door Nora Larosse / StampMedia

Partner Content