Direct naar artikelinhoud

Meneer Martin

De dikste neus, de rotste mond, de snelste hond, een opgerolde snor..., het decoreerde allemaal olijk ons familiegeluk

Het moet weer een uitstekend jaar zijn geweest voor wie in rouwkransen deed. Zo bijvoorbeeld viel vorige week hier in huis volgende frase te noteren: "Is dat pakje condoleancekaartjes nu nondedekke weeral op?"

In die zin, alsook in vele andere zinnen, raakte het lokale wereldnieuws over de dood van televisievedette Jacques Martin mij niet. Had iemand mij verteld dat Jacques Martin alreeds vijftien jaar naar de wormen was, ik zou het niet in twijfel hebben getrokken. Mijn reserve tranen heb ik nog maar net vergoten op het kerkhofheuveltje van mijn dorp, voor een echte dierbare. Die meneer Martin hoeft dus niet op mijn gesnotter te rekenen. Waarom ook? Hij speelde een pioniersrol op het vlak van de algemene debilisering, die eer kan niemand hem ontzeggen en wil ik hem evenmin misgunnen. Hij heeft de weg geëffend om schaamteloos raderen van fortuin in de rondte te draaien, zangwedstrijden voor talentlozen te organiseren, eenzame vrouwen via televoting te verloten. Bravo voor meneer Martin, bravo, moge zijn naam een lemma wezen in een handboek voor showmasters. Maar hij heeft geen deel van mijzelf meegenomen in zijn onherroepelijke verdwijning. Of toch. Allez dan, een beetje.

Het waren de dagen waarin ik dacht dat Frankrijk niet Frankrijk, maar Preisel heette. Dat komt omdat mijn vader al eens het bevel afvuurde: "Kleine, zet de teevee eens op Rijsel!" (Er bestond nog geen afstandsbediening, maar mijn moeder en ik voelden er ons één.) Aangezien ik af en toe ook werd opgedragen de televisie 'op Holland' te zetten, heb ik tevens lang rondgelopen met de gedachte dat Hilversum de hoofdstad was van Polland. De 'h' werd in onze streek niet aangeblazen, dat had u begrepen. Maar goed, je had Preisel 1 en Preisel 2, en iedere zondagmiddag had meneer Martin een bij ons thuis hevig geliefd programma op Preisel 2. Incroyable mais vrai, waarin allerlei excentriekelingen hun kunstjes mochten etaleren voor het oog van de hele in zondagssferen gehulde wereld. Wereldrecords knikkers inslikken werden er gevestigd en opnieuw gebroken, er werd op de bühne van meneer Martin gehoelahoept dat het een lieve lust was, handstanden werden daar ten uitvoer gebracht op gevaarlijk rijdende tweewielers, mensen kropen er in een kanonloop en lieten zich vervolgens ook afschieten naar ergens waar veel roem te rapen viel. De pijnlijkste beet, de heetste scheet. De dichtst behaarde man, de scheelst kijkende vrouw, zij kwamen zich allemaal vrijwillig aan de bevolking presenteren op de schoot van meneer Martin.

Dat programma was niet zonder betekenis in ons gezin. Het was meer bepaald het enige programma waar wij, vader, moeder en ik, samen naar keken. Samen! Het was ook het allerenige moment in de week waarop mijn vader niet had gedronken. Daar zou hij weliswaar zó aan beginnen, zodra Jacques Martin op het televisiescherm werd afgelost door Starsky & Hutch. Dan zou mijn ouwe zijn regenmantel aantrekken en zijn geliefde Eendracht Aalst naar een zege proberen te schreeuwen. En hij zou zich na de wedstrijd bezuipen om die zege te vieren, en hij zou zich bezuipen als er een verlies te verzuipen viel. (Mijn moeder hing elke zondag om vijf uur aan de radio gekluisterd, angstig de voetbaluitslagen afwachtend. Haalde Eendracht Aalst een gelijkspel, dan kreeg ze haar echtgenoot tenminste nog dezelfde avond thuis, in een al bij al nog convenabele staat. Een gelijkspel, daar had een man geen gepassioneerd drinken aan.)

Maar dat was voor straks, als Starsky & Hutch weer de ene wagen na de andere kapotreden tijdens een achtervolging, die overigens sterk op een achtervolging uit een vorige aflevering leek. Nu stond meneer Martin nog achter zijn microfoon en rook dat kartonnen kot van ons naar de goddelijke kroketten en de goddelijke varkenslappen. Nu nog. De borden stonden in de week, en mijn vader, in zijn cocon van aftershave, probeerde schalks en stuntelig goed te maken bij mijn moeder wat hij in de loop van de week grondig had verkloot. Zij, zij zal weer heel even zichzelf hebben voorgelogen dat alles anders worden zou, dat hij vanavond na de match direct naar huis zou komen, zoals overigens beloofd, en ondertussen lieten wij ons gewillig confronteren met het bestaan van de vrouw met de langste teennagel ter wereld. De dikste neus, de rotste mond, de snelste hond, een opgerolde snor..., het decoreerde allemaal olijk ons familiegeluk. Waren wij verstandig geweest, wij hadden ons laten fotograferen op een zondagmiddag, vanuit dezelfde zetel turend naar Incroyable mais vrai. Hadden we tenminste ook een familiefoto, zo'n echte vol leugenachtigheid. Iets om te laten verkleuren aan een muur. Voor later. Voor het later dat vandaag werd: de zondagnoen van toen.

Jacques Martin is weg. Voor eeuwig. Logischerwijs schiet dan nu mijn vader in zijn regenjas, roept hij nog rap van in het deurgat: "Het zal niet laat worden vanavond, Bie!", en vertrekt dan naar het gazon van Eendracht Aalst. Ook voor eeuwig. Ongelofelijk maar waar.