Direct naar artikelinhoud

Blauwe bictekeningen tussen grote meesters

Het Weense Kunsthistorisch Museum vroeg Jan Fabre om als eerste levende kunstenaar te exposeren in de context van de vaste verzameling van oude meesterwerken. Fabre reageert met een doelgerichte, coherente ingreep in de Gemäldegalerie.

“Viva l’arte!” scandeert Jan Fabre wel tien, vijftien keer in de centrale hal van het Kunsthistorisch Museum in het Weense Museumquartier, bij de opening van zijn tentoonstelling Die Jahren der Blauen Stunde. “Allez, let me hear: viva l’arte!” Ze reageren nauwelijks, de zowat achthonderd genodigden.

“Ik heb tijdens de voorbereiding van deze tentoonstelling veel begrepen van wat Thomas Bernhard en Peter Handke over Wenen geschreven hebben”, vertelt onze landgenoot later. “Fatsoenlijk en gedisciplineerd, maar laat ons eerlijk zijn: ook nogal stijf en strikt. Ik ben de eerste levende kunstenaar die in dit museum exposeert, in hun ogen ben ik een moeilijke. Die tekening moet tien centimeter naar boven, de afstand tussen die werken moet kleiner ... ‘Ja aber, acht maanden geleden is het plan al door de verzekering goedgekeurd, dat kunnen we nu niet meer veranderen!’ (lacht) Ze zijn hier Rubens gewoon en die klaagt niet meer, hoe ze zijn schilderijen ook ophangen.”

Zesentwintig werken uit Fabres serie Het uur blauw zijn opgesteld tussen de stukken van de vaste collectie in de beroemde Gemäldegalerie van het Weense topmuseum, met onder meer een indrukwekkende selectie schilderijen van Pieter Breughel, Jagers in de sneeuw en Boerenbruiloft zijn slechts twee van de klassiekers die hier te bewonderen zijn. De zondige Maria Magdalena van Gentileschi, halfnaakt en berouwvol, blikt naar het licht dat door de hemel breekt. Of is het naar de donkerblauwe tekening die Fabre boven het schilderij heeft bevestigd: Het medium, het model? Daarop is het gebicte silhouet te zien van een al even welgevormd vrouwenlichaam op een kinderbed.

Wat verder staat het fysieke bed dat er model voor stond, de matras en het beddengoed eveneens volgebict. “Om mijn bier- en spermavlekken te verbergen”, grapt de kunstenaar. “Ernstig, het is mijn echte bed geweest. Zie je hoe scheef het staat? Overdag was het mijn werktafel. ’s Nachts draaide ik het met de neerwaartse helling tegen de muur. Anders viel ik eruit van pure onrust, ik woelde veel te hard.”

De anarchie van de verbeelding

Het diepblauw van de bekende bictekeningen en de titel van de reeks verwijst naar het magische moment tussen nacht en dag, de tijdsspanne van enkele minuten waarin naar verluidt een grote, onrustige activiteit bij insecten valt waar te nemen. Fabre ontwikkelde het idee voor deze reeks door met een balpen de eindeloze loopbanen van een insect in een schoendoos te volgen.

Esthetisch zijn ze indrukwekkend, deze werken die daaropvolgend tussen 1986 en 1992 ontstonden. Verbluffend, hoe het blauw van dit nederige schrijfstokje de tijd doorstaat. “Ik heb destijds een methode ontdekt om het papier te bewerken en de kleur te conserveren”, legt Fabre uit. “Vele van deze werken hebben jarenlang in musea en bij verzamelaars gehangen en verkeren in uitstekende conditie. Ik heb ze in geen decennia meer gezien en het verheugt me hoezeer ze nog functioneren. Je loopt er voorbij en je ziet hoe het blauw van nuance verkleurt: het wordt lila, purper en roodachtig. Ja, ik ben trots nu ik dit allemaal terugzie. In de jaren ’80 was het abstracte kunst die de klok sloeg: een lijntje hier, een ingekleurd vlakje daar. Ik heb me met deze tekeningen de vrijheid genomen de fantasie te eren. Het gevoel dat ik aan dit werk koppel? De euforie van de anarchie van de verbeelding.”

Detectives

We lopen verder, door een galerij waarbij een metershoog bebict linnen doek voor een muur vol schilderijen van Pieter Paul Rubens hangt. Door de ruwe, volle kraslijnen lijkt het van veraf op een gigantisch dierenvel. Fabre: “Ik was een van de eersten die de tekening als volwaardig artistiek product profileerde. Terwijl de schets aan de grondslag ligt van elk geschilderd meesterwerk. Door een interactie als deze breng ik dat idee naar de oppervlakte. Bovendien breng ik ermee de tijd in herinnering waarin deze afbeeldingen van naakte natuurschoonheden werden afgedekt en voor het oog verborgen.”

Iets verder gaat Fabre op een veel bescheidener wijze in dialoog met de Vlaamse grootmeester. Rubens’ goddelijke Onweerlandschap met vluchtende Bijbelfiguren, met daaronder enkele kleine blauwe schichten van Fabre, ironisch en precies: Bliksem in Berlijn.

“De eigenlijke verzameling van Het uur blauw omvat honderdvijftig werken, veel meer dan wat hier te zien is”, zegt Fabre. “Twee jaar lang heeft mijn team research gevoerd om ze op te sporen. In de tijd tekende ik ze, verkocht ik ze voor 20.000 frank en ze waren weg. Nu worden ze voor 320.000 euro in Sotheby’s verkocht. Het traject dat sommige stukken aflegde is nauwelijks te traceren. Ons werk is dat van detectives. Heel plezierig om dit oeuvre opnieuw te ontdekken. Naar vier tekeningen zijn we nog steeds op zoek. Hopelijk vinden we ze snel, want in februari plannen we een overzichtstentoonstelling van Het uur blauw in Saint-Etienne.”

Publieksbereik

Museumdirectrice Sabine Haag noemde deze samenwerking met de Belgische kunstenaar een grote uitdaging en een complexe onderneming, maar naar Fabres doen is Die Jahren der Blauen Stunde in Wenen een eerder kleine, coherente interventie. Zeker na projecten zoals Homo Faber in het KMSK en vooral L’Ange de la Metamorphose in het Louvre, waarbij hij de vaste collecties infiltreerde met een veelvormig arsenaal aan sculpturen, kevers, installaties, tekeningen en objecten.

Fabre: “In het Louvre zijn een miljoen mensen in aanraking gekomen met mijn werk. Hier schat men dat er voor eind augustus 700.000 bezoekers over de vloer zullen komen. Een tentoonstelling in een hedendaagse kunstmuseum die 70.000 toeschouwers trekt, is een groot succes. De connectie van nieuwe kunst met klassiek werk is dus niet alleen artistiek, maar ook qua publieksbereik bijzonder interessant. Al moet ik tegelijkertijd op mijn hoede zijn, want na het Louvre hebben klassieke musea in de hele wereld me gevraagd voor vrijwel identieke interventies. En dat moet je natuurlijk niet doen als kunstenaar.”