Direct naar artikelinhoud

De kopzorgen van een ererector

Enkele jaren geleden ging de Vlaamse overheid het engagement aan de begroting voor hoger onderwijs en de middelen voor onderzoek en innovatie jaarlijks met een aanzienlijk percentage te laten toenemen, wat noodzakelijk is voor het behoud en de groei van onze welvaart. Daarmee kon Vlaanderen er in ernst naar streven om naar de innovatieve top van Europa door te stoten. Een aantal jaren lang leverde dit een lichte groei op, en Vlaanderen mocht de toekomst met vertrouwen tegemoet zien, op weg naar de besten. Nieuwe acties moedigden de spirit nog aan. Tegen 2020 zou ‘Vlaanderen in Actie’ ons bij de top vijf van de Europese regio’s brengen, en we zouden uitmunten als een economisch productieve, duurzame, internationaal georiënteerde en sociaal warme samenleving: nu de basis leggen om later te excelleren op elk gebied, dat was de kern.

Op de vergadering van de European University Association van 13-14 september in Bologna, het forum van Europese rectoren, werd Vlaanderen ondergebracht in het midden van het peloton, omdat het budgettair engagement van de Vlaamse overheid voor het hoger onderwijs niet langer toenam, en zelfs een lichte reductie vertoonde. Ik begrijp dat moeilijke tijden maatregelen vergen en dat grote tekorten drastisch beperkt moeten worden. Maar het gaat ook moeilijk in Frankrijk en Duitsland, onze belangrijkste handelspartners. Daar wordt het hoger onderwijs nochtans wél van een groeiende overheidstoelage voorzien. Deze evolutie doet mij pijn.

Een tweede vaststelling. Ik hoor in diverse kringen, zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven, geregeld stemmen opgaan om het fundamenteel onderzoek aan de universiteit minder “gul” te betoelagen, omdat dit in economisch harde tijden “niet productief” zou zijn. Gezond verstand is wellicht het belangrijkste van de talloze argumenten om deze ‘visie’ te ontzenuwen. Fundamenteel onderzoek is de basis en een onmisbare pijler van de innovatieruimte.

Ik hoor in diezelfde kringen vaak beweren dat de universiteiten te weinig belangstelling vertonen voor de valorisatie van hun onderzoek. Onze universiteiten zouden hun potentieel te weinig inschakelen in het economische leven. Dat is een vreemde bewering voor wie de cijfers raadpleegt. De KU Leuven haalde in 2009 50 miljoen dollar inkomsten uit licenties, ongeveer evenveel als MIT, en meer dan Stanford, Harvard, Oxford of Cambridge... Meer dan 25 procent van de globale middelen voor onderzoek is valorisatiegedreven, direct of indirect op initiatief van het bedrijfsleven. De laatste vijf jaar heeft de KU Leuven 320 miljoen euro extern kapitaal kunnen aantrekken voor haar spin-offs. In OESO-verband bezet Vlaanderen de eerste plaats voor wat betreft het procentueel aandeel van de universitaire begroting dat ingevuld wordt door contractonderzoek. Uiteraard zullen we nog beter doen, ten voordele van ons allen, maar het beweerde gebrek aan belangstelling is volstrekt onjuist.

Wel betreur ik, met de bedrijfswereld en de overheid, dat we te weinig de zin voor excellentie aanwakkeren bij onze studenten en ons personeel, om op die manier het entrepreneurship te bevorderen. Daar bevindt zich ongetwijfeld nog grote groeiruimte. Maar ligt dat alléén aan de universiteit? Of zou ook onze sociale, fiscale en administratieve omgeving er iets mee te maken hebben? En laten we ook de rol van het middelbaar onderwijs in de aanmoediging van het excellentiestreven en de ondernemingsgeest niet vergeten.

Economische inzetbaarheid

Nog een andere klacht: onze academisch afgestudeerden zouden te weinig onmiddellijk inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, waar ze nog een aanzienlijke on the job-training nodig hebben voordat ze renderen voor de werkgever. Ik beken: ik ben daar blij om. Onderwijs dat zich louter opstelt als leverancier van direct inzetbare arbeidskrachten, bewijst de samenleving geen dienst, en de arbeidsmarkt evenmin. Afgestudeerden hebben leren leren, ze beschikken over het instrumentarium om op flexibele, innovatieve wijze aan complexe situaties het hoofd te bieden. Dát is de inzetbaarheid die men van onze gediplomeerden mag verwachten.

Bovendien is de economische inzetbaarheid van afgestudeerden slechts één criterium om hun niveau aan te toetsen. Onderwijs is ook bedoeld om meer verantwoordelijke burger en ethisch gevoelige mens te worden. De ‘K’ van de KU Leuven is in die ethische component uiteraard geen teken van institutionele onderworpenheid, maar veeleer van open, kritische en respectvolle dialoog, waartoe de associatie altijd bereid is. Het zou die dialoog natuurlijk veel goed doen wanneer er met de resultaten van onderzoek en van brede debatten ook rekening gehouden zou worden in kerkelijke kringen.

Toch is er ook goed nieuws. Ons hoger onderwijs maakt boeiende tijden door. De Bologna-hervorming heeft op verbluffend korte tijd geleid tot een kwalitatief beter hoger onderwijs dan een decennium geleden. De toenadering tussen de universiteiten en de hogescholen, en de integratie van alle academische opleidingen in de universiteit, scheppen ongekende kansen voor de student, de onderzoeker, de bedrijfswereld en de overheid. Het pleit voor onze overheid dat zij deze bewegingen zeer positief benadert. Die houding geeft aan dat zij openstaat voor wat nodig is om modern hoger onderwijs te realiseren, en dat zij hopelijk de moed kan opbrengen om de juiste keuzes te maken, de financiële gevolgen van deze operatie in te schatten en er de gepaste budgettaire ruimte voor te geven.

Door de zeer hoge graad van accountability in ons hoger onderwijs en door het feit dat zijn financiering in sterke mate op resultaten berust, is ons onderwijs qua performantie kunnen doorstoten naar de Europese top. Die goede resultaten zouden de Vlaamse overheid er onder andere toe moeten bewegen om haar neiging tot overreguleren resoluut om te gooien. Die belemmert immers de verdere groei van onze innovatie.

Van het hoger onderwijs wordt verwacht dat het een sleutelrol speelt in de opbouw van onze toekomst. Dat doet het onderwijs met overtuiging - als men daar tenminste het kader toe schept via een zinvol budget en met een redelijk verwachtingspatroon. Het hoger onderwijs verwacht betrokken te worden in grootschalige hervormingen, niet alleen in de eigen werksfeer, maar zeker ook in plannen om het middelbaar onderwijs drastisch te hervormen, zoals minister Smet aankondigde. Per slot van rekening is het hoger onderwijs de belangrijkste afnemer van studenten uit het middelbaar. Dat het ambitieuze plan van de minister zal slagen binnen de gegeven budgettaire ruimte is immers zeer de vraag en zal nog veel discussies opleveren.