Direct naar artikelinhoud

Ideeën en geheimen

Romeo Castellucci heeft van Wagners ideeëndrama Parsifal geheimentheater gemaakt. Het resultaat is een operavoorstelling die intrigerender, angstaanjagender, verontrustender, krachtiger en bij momenten ook irritanter is dan je ooit hebt meegemaakt. Vijf uur lang blijft je aandacht ongebroken, met evenveel dank aan de strakke muzikale leiding van Hartmut Haenchen.

Castellucci denkt graag in grote structuren. Terwijl anderen vooral de symmetrie in Wagners Parsifal accentueren - twee soortgelijke bedrijven omringen een magisch centrum - ziet hij een groots dialectisch drieluik met de titels: Natuur, Cultuur, Exodus. “Geen syllogisme maar een ziekte” noemde Nietzsche Wagner na diens Parsifal.

Aan het begin staat een reusachtig portret van de filosoof met een levende witte slang die zijn oor belaagt. Welk vergif sluipt hier binnen? In het tweede bedrijf draagt Kundry de slang; in het derde wordt ze boven een stappende massa uitgetild. Elk beeld - en er zijn er vele in deze opvoering - is uiteraard dramaturgisch doordacht en door Castellucci met betekenis gevuld. Voor de toeschouwer blijven die beelden echter vaak geheimen die hij met inspanning kan trachten te doorgronden. Zelden waren in de pauze van een opera zo verhitte discussies te horen over wat er nu precies wordt bedoeld.

Het eerste bedrijf speelt in een hyperrealistisch bos, een schilderij van Caspar David Friedrich waardig. Bomen sneuvelen, struiken overweldigen de mensen. Die zijn haast nooit te zien, zo goed zijn ze gecamoufleerd. Nu en dan zien we een glimp van Gurnemanz, Amfortas voor een rubberboot, Kundry die wordt vastgebonden, Parsifal met het geraamte van de zwaan. “Zum Raum wird hier die Zeit”: het bos licht op en wordt een universum. De graal: een zwart gat breidt zich uit. Uiteindelijk verdwijnt het bos. De graalceremonie zelf krijgen we niet te zien: er is enkel een wit doek met een eenzame komma erop: een aankondiging van het tweede bedrijf.

Georkestreerde hel

Klingsors rijk is namelijk volledig wit en bestaat niet uit bloemen- maar uit bondagemeisjes en koppoters. Het is wat de mens creëert als hij de natuur verlaat voor de cultuur: een laboratorium van de perversie, een georkestreerde hel (consequenterwijs is Klingsor een dirigent). De esthetica van de naakte vrouwen, van wie er een haar perfect symmetrische geslacht aanbiedt op een offerblok, is ontdaan van elke natuurlijkheid of menselijkheid. Die komt er pas met Kundry en Parsifal en zelfs dan is de zwarte magie nog niet gebroken. Hun lijven worden verdubbeld en tonen het andere universum dat had kunnen ontstaan indien zij niet voor de kuisheid hadden gekozen. De technische realisatie van dit alles (met een soort 3D-projectie midden op het toneel) is opnieuw verbluffend en stelt haast evenveel vragen als de inhoud.

Het derde bedrijf wordt bijna volledig gevuld met één indrukwekkend beeld: dat van een massa (honderden figuranten!) in beweging. Tijd en ruimte vervagen opnieuw in deze tocht. Andere beelden, geheimen en betekenissen komen weer in flarden of als toespelingen opzetten maar verdwijnen in het zwarte gat van de massa. Uiteraard is van een doopsel van Kundry of van een pseudo-eucharistie op goede vrijdag geen sprake. Ten hoogste van gemeenschap (het zaallicht gaat aan) en eenzaamheid. Want aan het einde staat Parsifal, die eerst nog een nieuwe Mozes, de leider van het volk in exodus leek, weer helemaal alleen, als eerst de massa, dan Gurnemanz en ten slotte Kundry zich van hem hebben afgewend. Is dit het einde van de wereld of de overgang naar een andere, lijkt wel de vraag.

Hoe intrigerend Castellucci’s aanpak ook is, soms wekt hij ook irritatie op. Vooral omdat er heel lang geen enkele menselijkheid in is. Zangers staan onbewogen op het voortoneel te zingen (heel goed overigens, de Munt heeft een meer dan loffelijke bezetting bij elkaar gebracht, met als uitschieters Anna Larson als Kundry en Tómas Tómasson als Klingsor, maar ook met een heel geloofwaardige Andrew Richards als Parsifal en een waardige Jan-Hendrik Rootering als Gurnemanz). Regie wordt op die manier het vermijden van beweging. Parsifal is een van de weinige voorbeelden uit de literatuur waar je zoiets dramaturgisch kan rechtvaardigen. Maar de irritatie blijft.

Bruut geweld

En het vergif? Naast de door Nietzsche ‘verdorven’ genoemde ideeën is het de machtige muziek. Hartmut Haenchen benadert ze, als antithese tot zijn alter ego Klingsor, niet als vergif maar als machtsinstrument. Zijn door scherp wetenschappelijk inzicht geschraagde interpretatie is messcherp, transparant en dynamisch. Zij verleidt niet maar wekt op. Zij is verheven maar niet gewijd. Zij esthetiseert niet maar analyseert en gebruikt zo nodig bruut geweld, ruwheid. Het gevaar van deze muziek verdwijnt er niet door, integendeel. Het wordt acuter.