Direct naar artikelinhoud

Armoede is geen persoonlijke verantwoordelijkheid

Antwerpen heeft een doeltreffend armoedebeleidsplan nodig

Aan de nieuwe voorzitter van het OCMW, ook schepen van Sociale Zaken,

Geachte mevrouw Homans,

Laat ik beginnen met twee kengetallen uit het 21ste Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting. In 2009 noteerde Antwerpen, met 22,6 procent, het hoogste percentage kansarme geboorten (het Vlaamse gemiddelde was 9,7 procent). De bestaansonzekerheid volgens het aantal rechthebbenden op het voorkeurtarief in de ziekteverzekering (verhoogde tegemoetkoming plus Omnio) was op 1 januari 2011, 20,8 procent ten opzichte van de totale bevolking (tegenover 12,7 procent voor Vlaanderen). Over het aantal mensen dat in Antwerpen beneden de EU-armoederisicogrens overleeft, hebben we geen cijfers - maar op basis van de twee geciteerde cijfers, brengt een heel voorzichtige schatting ons ergens tussen de 80.000 en 100.000. De omvang van een 'gewone grote stad' in Vlaanderen.

Toch tref ik in het bestuursakkoord slechts zeven keer de term 'armoede' aan en het OCMW en het Lokaal Sociaal Beleid krijgen niet meer dan drie pagina's - dat is 4 procent van de hele tekst van het bestuursakkoord, wat weinig is in vergelijking met hogergenoemde percentages, vind ik.

Nu hoeft dat geen probleem te zijn, want één zin kan meer inhoud bevatten dan een lang vertoog. Ik verwijs naar voornemen nummer 374: "Eén van de dringende aandachtspunten van de stad is de opmaak van een breed en inclusief armoedebeleidsplan."

Netwerk van uitsluiting

Inclusief kan veel betekenen: het betrekken van de doelgroep bij alle fasen van het beleid - daarover zo dadelijk meer - maar, strikt genomen, gaat het over de aanwezigheid van armoedebestrijding in het algemene beleid. Zelf heb ik altijd gepleit voor meer aandacht voor zo'n 'indirect' armoedebeleid. Armoede is immers dikwijls het gevolg van maatregelen van algemeen beleid en armoede wordt dus ook best bestreden via de aanpassing van dat algemene beleid. Met een boutade: wanneer het arbeidsmarktbeleid, het onderwijsbeleid, het woonbeleid, het gezondheidsbeleid, het cultuurbeleid, het sportbeleid uitdrukkelijk rekening houden met mensen in armoede en andere vormen van sociale uitsluiting, dan zijn er veel minder directe maatregelen nodig. De instelling van een armoedetoets voor belangrijke beleidsinitiatieven kan uitsluitsel brengen over de impact van die maatregelen op de toestand van mensen in armoede.

Ik heb het over 'mensen in armoede' en niet over 'armen'. Dat is meer dan een spel met woorden. In het tweede geval worden deze mensen gereduceerd tot hun armoede en wordt gesuggereerd dat ze een eigen, vaste plaats innemen in de sociale stratificatie. In het eerste geval wordt duidelijk dat het hier om mensen gaat die in een maatschappelijke toestand, die we armoede noemen, zijn terechtgekomen en die (met een doelmatig beleid, hervormingen en culturele omslag) uit hun situatie kunnen geraken. Mag ik herinneren aan de definitie die we, twintig jaar geleden, in het al genoemde Jaarboek lanceerden en die ondertussen die van de Vlaamse overheid werd. Mensen in armoede zitten gevangen in "een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen."

Als men door deze bril naar armoede kijkt, dan weet men dat een benadering in termen van persoonlijke verantwoordelijkheid - 'straf de armen' - misschien het eigen geweten sust, maar weinig zal uithalen in de strijd tegen de armoede. Armoede, uitsluiting en ongelijkheid veroorzaken groot persoonlijk onwelzijn, maar ze liggen ook aan de basis van vele maatschappelijke problemen. Het volstaat om de studie van Wilkinson & Pickett (The Spirit Level) erop na te slaan; die bevat het meest volledige overzicht van empirische onderzoeken wereldwijd over de relatie tussen ongelijkheid en sociale netwerken, geestelijke en fysieke gezondheid, drugsgebruik, levensverwachting, kwaliteit van het onderwijs, geweld, criminaliteit, (afwezigheid van) sociale mobiliteit en zo meer.

Volle steun

Ik put dus hoop uit uw voornemen om een breed en inclusief armoedebeleidsplan uit te werken. Dat is niet eenvoudig, ook al omdat armoede zo'n harde materie is; veel harder dan die waarmee de 'harde' beleidssectoren hebben af te rekenen. Om doelmatig te zijn moet zo'n beleid aan vele voorwaarden voldoen - minstens zeven. Het moet een geïntegreerd geheel vormen, van structurele en dus preventieve maatregelen, op diverse domeinen en verschillende niveaus, vanuit een partnerschap tussen overheden, doelgroepen en particuliere actoren, uit de 'harde' en 'zachte' sectoren, met participatie van de doelgroepen vanuit een stevige positie en met een gedegen wetenschappelijke onderbouwing.

Als armoede zo'n harde materie is, is enige expertise welgekomen en die bestaat in vele vormen. U kan daarvoor in de eerste plaats terecht bij de Verenigingen waar armen het woord nemen en bij ervaringsdeskundigen. Ook de professionele werkers en de vrijwilligers zullen veel bijdragen, en de mensen uit de stedelijke administratie en het OCMW die zich al jaren over de sociale en stedelijke facetten van armoede en sociale uitsluiting buigen. Overigens, als er één goede praktijk bestaat in Vlaanderen en bijzonder in Antwerpen, dan is het wel het OCMW. En bij de wetenschappelijke experts, die u aan de Antwerpse universiteit vindt; ook bij de historici! Vandaar dat (ook) voornemen 215 mijn volle steun heeft.

Ik heb natuurlijk véél meer te schrijven over het bestuursakkoord, maar laten we het hier vooralsnog bij laten.