“Als een goeie mama, zo zou ik herinnerd willen worden”

“Ooit vergeten worden. Dat is mijn grootste schrik.” Nadat de dokters Sara in juni nog twee maanden hadden gegeven, organiseerde ze afgelopen zomer haar eigen ­afscheidsfeest. “Ik gaf mijn vrienden een plantje dat ze in de tuin kunnen planten. Dan kom ik elk jaar in de lente piepen. En voor onze dochter Ella maak ik kaartjes. Voor haar verjaardagen of voor als ze zelf ooit moeder wordt. Op zulke dagen moet ze toch nog iets van haar mama krijgen? Al ben ik nog lang niet weg. Ik blijf vechten.”

Nierstokkanker. Die diagnose kreeg Sara in 2010 te horen. Bakkersvrouw, net dertig, één brok energie, een noeste werker. De bakkerij was haar leven. “Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat ons botten afdraaien, zoals we dat hier in West-Vlaanderen zeggen.” Dat er in haar buik iets zat te knagen, besefte ze niet. “Ik voelde iets, maar ik dacht dat het kwam door het harde werken en het weinig slapen. Maar het ongemak werd een pijn die almaar groter werd. Tot de dag dat Niek, mijn man, zei dat ik naar de dokter moest. Het bleek een van de dodelijkste kankers te zijn. De dokters gaven me maar zeer weinig kans. Maar die paar procenten waren genoeg om ervoor te vechten en uiteindelijk ook te winnen. Vier jaar lang bleef de kanker uit mijn lijf. En toen was die plots terug. Chronisch, klonk het twee jaar geleden. Ik was niet meer te genezen, maar kon en wou het niet geloven. Mensen gaan toch niet zomaar dood? Ik voelde me nog te jong en te gezond om de wereld te verlaten. Ik zou vechten. Desnoods nog honderd keer.”

Niek zit te luisteren, onderbreekt haar. “Het verhaal van Sara is dat één plus één geen twee is. Bij het horen van zo’n nieuws, kun je in een hoekje kruipen en treuren. Verongelijkt zijn, dat je toch geen chance hebt in het leven. Zij kroop meteen in de andere hoek, daar waar er altijd wel een positieve kant is te vinden.”

Hij kijkt naar haar. Een blik vol bewondering. “De dag dat ze herviel, weenden we in de wagen op weg naar huis. Terug naar af. Maar toen we thuis waren, stapte Sara naar de koelkast. Ze nam een fles champagne en ontkurkte die. We gaan er eentje op drinken, omdat we er weer samen voor kunnen gaan. Met die woorden schonk ze de glazen in. Ik geloofde mijn oren niet. Het was de omgekeerde wereld. Normaal moet je als partner je zieke vrouw opkrikken, maar zij haalde mij uit de put. Iets wat ze al jarenlang doet. Haar wilskracht is enorm. In juni kreeg ze van de dokters te horen dat ze nog twee weken tot twee maanden had. Ze zei nog maar eens dat de dokters ongelijk hadden. Intussen zijn we bijna vijf maanden later en beleefden we een pracht van een zomer.”

Het afscheidsfeest

Wekenlang postten ze op Facebook foto’s van “hun laatste zomer”. Stralend in de zomerzon, feestend op ­Tomorrowland, spelend in het zwembad met Ella (9). “We leefden van dag tot dag, bijna zelfs van minuut tot ­minuut”, zegt Sara. “Elk moment was zo intens omdat we beseften dat het ons laatste kon zijn. Het was de mooiste zomer die we ooit beleefden.”

Niek haalt er zijn laptop bij, opent een reeks foto’s. “Een van dé momenten was het feest dat Sara organiseerde.” “Mijn afscheidsfeest”, zegt ze. “Toen de dokters me het slechte nieuws vertelden, geloofde ik het niet, maar schoot ik wel even in paniek. Er moest nog zoveel gebeuren. Die dag heb ik de begrafenisondernemer gebeld. Mijn steen moet wit zijn, die vorm hebben en mijn naam moet er zo en zo op. Ik tekende alles zelfs nog eens op een papiertje voor hem. Voor mijn ma liet ik een juweeltje maken, voor mijn pa een ring. In beide staat mijn vingerafdruk. Daarna trommelde ik mijn vriendinnen op. Ik wou een groot feest. Voor de laatste keer. Want wat heb je aan je eigen begrafenis? Niets. Je verzamelt beter je vrienden voor het zover is.”

Enkele weken later ontving ze iedereen op een domein met de naam ‘Poort naar de Hemel’. “Een plaats met een mooiere symboliek konden we niet vinden. Iedereen moest witte kledij aantrekken en een brief meenemen waarin ze vertelden over mij, over ons, over vroeger en nu. Veel mensen vonden het moeilijk om die brief te schrijven. Omdat ze daarin afscheid moesten nemen van mij. Het is niet alledaags, dat besefte ik maar al te goed. Meestal hoor je zulke woorden pas op een begrafenis. Maar dan is het te laat. Wie me nog iets wil zegen, moet dat nu doen. Voor mij, maar ook voor Ellaatje. Het zal ook een mooi aandenken zijn voor haar. Ze heeft nu wel een beeld van me, maar wat zal daar over tien jaar nog van overblijven? Er zijn de foto’s, albums vol, maar in die brieven zal ze kunnen lezen wie ik was, hoe vrienden me zagen. Dat is wel een geruststelling.”

Het vierletterwoord

‘Ellaatje’, het is een woord dat vaak valt tijdens het gesprek. Zonder haar zou Sara’s leven er anders hebben uitgezien, had ze waarschijnlijk niet zo hard gevochten tegen de ziekte. “Ik geloof niet in God, maar dacht lang dat er toch iets moest zijn. Wie of wat gaf me anders zoveel wilskracht om te vechten? Intussen weet ik het wel. Onze dochter. Voor haar doe ik alles.”

Zonder Ella zou Sara waarschijnlijk ook minder stilstaan bij later. Ze houdt niet van die gedachten. Het woordje ‘dood’ staat niet in haar vocabulaire, ze praat over het “vierletterwoord”. Maar voor de dochter moet ze toch geregeld eens denken aan wat komt en het grote ‘daarna’. “Sommige dingen moet ik regelen vooraleer het te laat is. Ik liet kaartjes drukken. Eentje voor haar tiende verjaardag, voor de elfde, de twaalfde, ... Of voor de dag waarop ze trouwt of mama wordt. Ik koos ook al een hangertje met een steentje voor als ze zestien is. Momenten waarop je er als moeder wilt zijn voor je kind, waarop je haar iets wilt geven. In mijn geval wordt dat moeilijk, maar toch wil ik er altijd voor haar blijven zijn.”

De kaartjes liggen in de kast, aan schrijven komt Sara nog niet toe. “Daar voel ik me voorlopig nog niet ziek genoeg voor. Al komt de dag wel dat ik to the point zal moeten gaan. De dag dat alles zeer concreet wordt. Dan moeten Niek en ik ook eens samen aan tafel gaan zitten, knopen doorhakken. Over wat er met mij zal gebeuren en over hoe het verder zal gaan zonder me.”

Eigen boom

Ze laat een stilte vallen, kijkt naar Niek. “Ik leef al zes jaar met de angst om mijn vrouw te verliezen”, zegt die. “Ik weet dat de dag zal komen. Daar moeten we niet onnozel over doen. Maar ik ben nog angstiger voor wat daarna volgt. Zal ik het goed doen? Zal ik alles kunnen doen zoals Sara het wou? Zal ik er genoeg zijn voor Ella? Ik denk het, hoop het, maar het zal een dagelijkse confrontatie met mijn geweten worden.”

Sara sust. “Je zal dat goed doen. Dat is mijn grootste schrik niet.” Daarna kijkt ze voor haar uit. “Weet je wat wel mijn grootste schrik is? Dat ik vergeten zal worden. Ik weet maar al te goed dat het niet zal gebeuren, maar toch is het een gevoel dat plots zeer fel kan opduiken. Daarom gaf ik de vrienden plantjes op mijn afscheidsfeest. Die moesten ze in hun tuin zetten. Dan kom ik elk jaar met de lente eens piepen en zullen ze zeggen: Zie, Sara is daar weer. Ik wou ook een boom in ons dorp. Stad Kortrijk heeft me dat onlangs beloofd. Achter de bakkerij is er een groenzone waar een bos aangeplant wordt. Een van die bomen zal de mijne zijn. Een witte kerselaar, als het aan mij ligt. Dan kunnen Niek en de maten daar elk jaar een barbecue houden. Even speelde ik ook met het idee om hier in de tuin een boom te planten. Daaronder zouden Niek en Ella dan koffie kunnen drinken. Dé plek om nog eens aan mij te denken. Maar ik liet het idee intussen varen, elke dag die boom zien zou te confronterend zijn, niet?”

Sara lacht

Als je vraagt hoe ze herinnerd wil worden, dan hoeft Sara niet lang na te denken. “Als een goeie mama, dat zou mooi zijn. Ik denk dat ik dat ben en als ik de afscheidsbrieven van de vrienden lees, komt dat ook zeer vaak terug. Maar eigenlijk wil ik daar nog niet aan denken. De dokters startten net nog een nieuwe chemokuur om me wat extra tijd te geven. Daarna moeten ze maar iets anders uitvinden. Er valt nog zoveel te doen, zoveel te regelen. Eens naar het kerkhof gaan, bijvoorbeeld. Ik kwam daar nog nooit en wil toch eerst eens zien waar ik later zal rusten. Ik zei het deze week nog tegen Niek: Zolang ik daar niet geweest ben, kan ik niet gaan. Onmogelijk.”

“Dat is Sara, ze blijft lachen”, reageert Niek. “Op haar afscheidsfeestje gaven we alle gasten een kaartje met daarop Sara lacht. Altijd, dag na dag, zelfs als het slecht gaat. Ze wil dat Ella en ik dat ook blijven doen. Ik zal mijn best doen. En Ella ook. Onlangs zat ik samen met haar op bed naar Mega Mindy te kijken. Papa, het gaat ook nog leuk kunnen zijn als mama er niet meer is, toch? Ze flapte het eruit zoals enkel kinderen dat kunnen. Er schuilt veel Sara in Ella. Gelukkig.”