Direct naar artikelinhoud

Gerechtelijke verslaggeving van kwaad maar niet naar erger

In de marge van het proces over de parachutemoord, dat om het zacht uit te drukken veel aandacht krijgt in de pers, is ook een thema opgedoken dat de laatste jaren nooit helemaal is weggeweest: het moeilijke huwelijk tussen justitie en media. De voorafgaande persconferentie om concrete afspraken te maken met journalisten, de sneer van assisenvoorzitter Jordens over de poll die Het Belang van Limburg op zijn website had geplaatst, Jef Vermassen die als advocaat van de burgerlijke partijen om een serene verslaggeving vraagt of Vic Van Aelst die als advocaat van de verdediging door zijn stafhouder teruggefloten wordt omdat zijn commentaren in de pers tot een eenzijdige beeldvorming leiden. Alles wijst erop dat het proces-Clottemans niet alleen een opmerkelijke strafzaak is, maar ook de relatie tussen de pers en het gerecht scherp lijkt te stellen.

De verhouding tussen justitie en media is al lang een heikel thema. Critici hekelen de sensatiezucht, waardoor strafzaken disproportioneel veel aandacht krijgen en complexere juridische thema’s onderbelicht blijven. Het gevaar voor het trial by newspaper is reëel. In dat geval is de berichtgeving over de beschuldigde zo negatief, dat het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces in het gedrang komen. Deze grondrechten zijn nochtans zowel op nationaal als op internationaal niveau gewaarborgd. In de zaak-Clottemans dringt zich de vraag op welke maatschappelijke relevantie de buitengewoon grote persbelangstelling wettigt. Toch zijn kanttekeningen op hun plaats.

Zonder de journalistieke misstappen en excessen te minimaliseren, verdient de stelling dat het met de gerechtsverslaggeving van kwaad naar erger gaat, nuancering. De pers moet een waakhond van de instellingen zijn, ten overstaan van de gerechtelijke instellingen heeft ze die rol nooit ten volle vervuld. De aandacht voor justitie is altijd selectief geweest: ook in de negentiende-eeuwse pers kregen strafzaken disproportioneel veel aandacht. Kranten telden toen zelden meer dan vier bladzijden, zodat het verslag over een rechtszaak al snel een groot deel van de kolommen besloeg. Ook de toon lijkt doorheen de tijden weinig veranderd. Hoogstens hebben moderne grafische mogelijkheden voor extra beeldmateriaal en een flitsender lay-out gezorgd. Wie bijvoorbeeld vandaag de verslaggeving uit 1863 over het proces van de roofmoordenaar en bendeleider Karel Kesteleyn opnieuw leest, merkt weinig verschillen met de hedendaagse berichtgeving. Ook toen ging heel wat aandacht naar persoonlijke details, zoals zijn onbehouwen voorkomen, zijn woedeaanvallen in de rechtszaal of de verslagenheid net voor zijn onthoofding.

Snellere communicatie

Wat wel fundamenteel gewijzigd is, is het tijdstip waarop de verslaggeving aanvangt. Door de opkomst van moderne communicatiemiddelen en de audiovisuele media wacht men al lang niet meer op het proces ten gronde. De ontzuiling van het krantenlandschap zorgde er vanaf 1970 voor dat lezers steeds minder met levensbeschouwelijke argumenten gelokt werden, maar met commerciële motieven. Dat bleek uit de beruchte affaire-Jespers uit ’77-’78, over de onderzoeksrechter die van moord op zijn vrouw beschuldigd werd. De aandacht voor het eigenlijke proces was toen niet zo nieuw, de mediatisering van de sensationele ontwikkelingen in het onderzoek was dat wel. De koortsachtige zoektocht naar scoops en primeurs leidde tot extra spanningen tussen justitie en media. Magistraten beschuldigden de pers er in steeds bitsere bewoordingen van de werking van het gerecht te belemmeren, terwijl journalisten hen verweten in een ivoren toren te leven. Het conflict escaleerde toen de zaak-Dutroux losbarstte. Wie herinnert zich niet de beelden van procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, Eliane Liekendael, die na het spaghetti-arrest verscholen achter haar handtas de journalisten probeerde te ontvluchten? Of de kritiek op de grote middelen die de media toen inzetten om de opgravingen in de tuin van Dutroux te verslaan? Sinds deze vertrouwenscrisis zijn inspanningen geleverd om tot een betere onderlinge verstandhouding te komen, niet het minst omdat ook het vertrouwen van de burger toen een flinke knauw kreeg. Om dat terug te winnen, heeft het gerecht werk gemaakt van een transparantere communicatiepolitiek en ook de journalisten hebben duidelijkere deontologische regels vastgelegd.

In het licht van deze evolutie kan de verslaggeving over de zaak-Clottemans ook door een andere bril bekeken worden. De huidige problematisering van de mediabelangstelling hoeft niet per se te betekenen dat de pers steeds verder afglijdt in sensatiejournalistiek, maar kan evengoed geduid worden als een uiting van groeiend journalistiek normbesef. Verschillende elementen lijken er alvast op te wijzen dat de pers zich zelf meer van haar verantwoordelijkheid bewust is. Het is opmerkelijk dat er naar aanleiding van de zaak-Clottemans ook in de populaire pers bedenkingen gemaakt worden over de rol van de media, bijvoorbeeld in het Radio 1-programma Peeters & Pichal, in commentaren en opiniebijdragen.

Kortom, mediagenieke rechtszaken zoals de parachutemoord kennen niet alleen journalistieke valkuilen, maar bieden ook kansen om na te denken en te debatteren over het (ge)recht en het publieke vertrouwen in justitie en media te herstellen. In de wetenschap dat er met de zaken Kim De Gelder en Ronald Janssen in de nabije toekomst wellicht nog enkele ophefmakende assisenzaken zitten aan te komen, is dat hoopgevend.