‘Ze hadden ons nooit tot de euro mogen toelaten’

RENAULT IN VILVOORDE, 1997 'Sinds de oliecrisis van 1973 is de industriële activiteit in België met bijna 20 procent afgenomen.' © BelgaImage

Sinds ons land in 1999 tot de eurozone toetrad, zijn we gedoemd om het economische beleid van onze ooster-buren na te volgen. Elke andere weg loopt onvermijdelijk dood. Dat zegt historicus en econoom Erik Buyst. ‘Economisch is België een provincie van Duitsland. Het wordt tijd dat onze politici dat toegeven.’

Samen met collega-historicus Kristof Smeyers schreef Erik Buyst Het gestolde land, een bijzonder lezenswaardige economische geschiedenis van België. Hun conclusie? Sinds de Eerste Wereldoorlog valt ons economische beleid nog het beste te omschrijven als ‘pappen en nathouden’.

ERIK BUYST: Vóór de Eerste Wereldoorlog was het tegendeel waar. Toen was België een industriële grootmacht. De wereld lag aan onze voeten.

KRISTOF SMEYERS: We zijn getraumatiseerd uit de oorlog gekomen. Onze hele economie was omzeggens verwoest. Uit onzekerheid hebben we ons sindsdien alleen nog maar in internationale instellingen willen inkapselen.

BUYST: Het protectionisme van de jaren twintig en de jaren dertig was funest. Doordat we in onszelf gekeerd waren, hebben we de tweede industriële revolutie gemist. We waren aangewezen op eigen land en op Congo. Onze infrastructuur is pas vernieuwd in de jaren zestig, toen buitenlandse investeerders België opnieuw ontdekten. Zij hebben ons een auto-industrie, een chemiesector of consumptiegoederenproductie gegeven. Zelf waren we daartoe niet in staat – een pijnlijke vaststelling. Wij hebben geen Shell, zoals de Nederlanders. Of een Nestlé, zoals de Zwitsers.

We zien daar nog altijd de littekens van. Nu de bedrijven die in de jaren zestig naar hier zijn gekomen, zoals Caterpillar en Ford, stilaan verdwijnen, zitten we weer met een verouderd industrieel weefsel. We hebben nieuwe industrieën nodig. Helaas is België niet meer zo aantrekkelijk voor investeerders. We zullen het dit keer zelf moeten doen. Dat we technologisch conservatief zijn, zou ons daarbij weleens parten kunnen spelen. We zijn te lang blijven geloven in stoomtechnologie, steenkool en staal. Vandaag dreigen we ons opnieuw vast te klampen aan technologieën die andere landen al hebben opgegeven.

En als een Belgisch bedrijf al eens wil innoveren, zoals Lernout & Hauspie, draait het uit op een farce.

BUYST: Een nieuwe technologie moet natuurlijk wel voldragen zijn voor je ze kunt doorontwikkelen en commercialiseren. In de biotechnologie en de softwaresector doen een aantal bedrijven het nu goed. Vooral in het Leuvense, waar veel spin-offs van de universiteit zich vestigen. En nu maar hopen dat daar geen tweede Lernout & Hauspie bij is. (glimlacht)

SMEYERS: De vraag is wel: blijven bedrijven die hier groeien ook in België? Succesvolle start-ups raken we vaak kwijt aan buitenlandse investeerders. In het verleden zijn zelfs veel grote Belgische bedrijven opgeslorpt door buitenlandse magnaten. Suez beheerst nu de Belgische energiemarkt en ook Côte d’Or en Godiva zijn in Franse handen.

BUYST: Nog maar weinig Belgische bedrijven spelen internationaal een rol van betekenis. Weinig investeerders durven geld te steken in grotere ondernemingen. Belgen maken liever geen sprong in het ongewisse. Ze blijven steken in de klei.

Het gaat al een hele tijd over de deeleconomie, de ‘uberisering’ en de opkomst van de freelancers. Beleven we vandaag een spectaculaire economische transformatie?

SMEYERS: Ik denk het niet. De voorbije honderd jaar hebben zulke stroomversnellingen zelden een blijvende impact gehad. Ze worden meestal in het bestaande systeem ingedamd.

BUYST: In de jaren zestig is de economie veel ingrijpender veranderd. Het verschil met toen is dat groepen die door nieuwe evoluties geraakt worden, zoals de taxichauffeurs door Uber of de horecasector door Airbnb, daar nu meteen lawaai over maken en veel aandacht krijgen – soms terecht. De voorbije vijftien jaar heeft maar één ding me echt verrast: de snelheid waarmee industriële bedrijven als Caterpillar zijn verdwenen. Dat lijkt op de ondergang van de steenkoolmijnen, met dat verschil dat de overheid toen tussenbeide is gekomen met subsidies.

SMEYERS: Die evolutie is al lang aan de gang. In de jaren zeventig sloten de metaalbedrijven al in de Maasvallei. Tegen 1980 bleef van Cockerill alleen de Luikse fabriek nog over. Renault Vilvoorde ging in 1997 dicht, Opel en Ford zouden nog volgen, en in 2003 vertrok Philips uit Hasselt. Sinds de oliecrisis van 1973 is de industriële activiteit in België met bijna 20 procent afgenomen. Alleen Groot-Brittannië, die andere koploper van de eerste industriële revolutie, deed het slechter. De gevolgen daarvan zijn ook zichtbaar op onze arbeidsmarkt: de werkloosheidscijfers zijn min of meer stabiel, maar wel op een relatief hoog peil. Vooral in de voormalige industriële kernen.

Na elk vertrek wordt dezelfde vraag gesteld: is er nog toekomst voor industrie in België?

BUYST: Ik hoop van wel. We mogen niet vergeten dat onze dienstensector voor een groot deel afhankelijk is van die industrie. We hébben ook nog belangrijke industrieën, zoals de voedingsindustrie en de cluster van chemiebedrijven in Antwerpen. En de export van onze goederen is nog altijd vele malen groter dan de export van onze diensten. De financiële dienstensector heeft even op zichzelf gestaan, maar die is vandaag nog maar een schim van wat hij tien jaar geleden was.

Het gestolde land is een economische geschiedenis, maar leest bijwijlen als een politieke geschiedenis van België. Was dat onvermijdelijk?

SMEYERS: Sinds de Belgische onafhankelijkheid zijn de financiële en de politieke wereld altijd sterk verweven geweest. Voor de Tweede Wereldoorlog ging het weleens over ‘bankiersregeringen’: toen werkte de draaideur volop. Maar voor de crisis van 2008 zaten nog altijd veel politici in de raad van bestuur van banken.

BUYST: Belangrijk was de toetreding van België tot de Europese monetaire unie. We hebben allemaal onderschat wat die politieke beslissing voor onze economie zou betekenen. Economisch is België sindsdien een provincie van Duitsland. Het wordt tijd dat onze politici dat toegeven. Ze willen graag de voordelen van een muntunie, zoals stabiliteit en lage rentevoeten voor de overheidsschuld. Hun autonomie willen ze niet opgeven, maar de facto zijn ze die kwijt. Ons loonbeleid kán niet wezenlijk verschillen van het Duitse. Idem voor onze sociale zekerheid.

Is dat niet wat fatalistisch?

BUYST: Er is geen alternatief. Zelfs als de Europese Unie beter zou functioneren en de beslissingen voor de eurozone in Brussel zouden worden genomen, en niet in Berlijn, zou de Duitse economische macht doorwegen. Hier en daar kunnen we misschien wat bijschaven, maar de essentie blijft: de wil van Duitsland is wet.

Terwijl heel wat economen beweren dat het Duitse besparingsbeleid de crisis net heeft verdiept.

BUYST: Daar ben ik het helemaal mee eens. Maar we hebben geen keuze. De Duitsers zijn blijkbaar niet op andere gedachten te brengen. De nadelen van het Duitse model beperken, zoals de toegenomen ongelijkheid: meer kunnen we niet doen.

Was het überhaupt een goed idee om met de euro te beginnen? Met vergelijkbare muntslangen als de goudstandaard en het systeem van Bretton Woods is het slecht afgelopen.

SMEYERS: Landen moeten op elkaar afgestemd zijn. Dat was bij de euro niet het geval. Een muntunie gaat samen met een fiscale unie, maar daaraan heeft niemand in de jaren negentig aandacht besteed.

BUYST: Er zijn natuurlijk te veel landen toegelaten. De Zuid-Europese landen kunnen zich eigenlijk onmogelijk aan dat Duitse model aanpassen. Hun bevolking heeft het daar moeilijk mee, en neemt wraak in het stemhokje. Eigenlijk hadden ze zelfs België nooit tot de euro mogen toelaten: we voldeden niet aan de regels. Voor alle duidelijkheid: we hebben ook veel aan de muntunie te danken. Weinig mensen beseffen hoe zwaar de bankencrisis België getroffen heeft: ál onze grootbanken zijn in de problemen gekomen. Hadden we toen de Belgische frank nog gehad, dan was die wellicht in zwaar weer beland. Maar vlak nadat de euro was ingevoerd, bestond de illusie dat we ‘klaar’ waren. Terwijl het echte werk nog moest beginnen. De regeringen-Verhofstadt hadden de staatsschuld veel verder moeten wegwerken, en hadden hervormingen moeten doorvoeren om aan de Europese regels te voldoen. Als we de vergrijzing vijftien jaar geleden al hadden aangepakt, zou dat voor iedereen draaglijk geweest zijn. Nu moet de huidige regering pijnlijke maatregelen nemen: de pensioenleeftijd optrekken is drastisch. Wij gaan pas over tot actie als we met onze rug tegen de muur staan.

Is dat wel zo typisch Belgisch? Geen enkele politicus staat te springen om zijn kiezers een verworven recht af te nemen.

SMEYERS: Het ligt niet alleen aan onze politici. Wij, burgers, hebben er zelf een karikatuur van gemaakt. We lachen zelfs met de inefficiëntie van onze bestuurders.

BUYST: We gaan inderdaad veel te lichtzinnig met onze politici om. De Belgen zouden wel wat meer van het Nederlandse of Duitse calvinisme kunnen gebruiken – hard werken, spaarzaam leven. Vlaanderen lijdt trouwens evengoed aan de Belgische ziekte. In 1980 is de Vlaamse overheid met goede moed begonnen: alles wat ze zelf deed wilde ze beter doen. Maar vandaag is ook zij verzand in bureaucratie en regelneverij.

Wél typisch Belgisch is de discussie over de indexsprong. In het relaas over de voorbije decennia in uw boek duikt die geregeld op.

SMEYERS: De index is van bij de invoering omstreden. Nu, zo’n systeem heeft ontegensprekelijk ook voordelen. Dankzij de index is onze koopkracht tijdens de crisis op peil gebleven.

BUYST: Als econoom heb ik een probleem met de index. Lonen aan de inflatie koppelen is niet logisch. Lonen mogen eigenlijk pas stijgen als ook de productiviteit stijgt – en die loopt absoluut niet gelijk met de inflatie. Maar een koppeling aan de productiviteit is voor de meeste Belgen een brug te ver.

U had het net over de regeringen-Verhofstadt. Ook van de regering-Michel bent u niet onder de indruk. Is er geen trendbreuk met haar voorganger, de regering-Di Rupo?

BUYST: Nee. Het brugpensioen uitdoven, bijvoorbeeld, dat heeft Di Rupo al in gang gezet. De huidige regering doet de besparingsoperaties van Wilfried Martens in de jaren tachtig en Jean-Luc Dehaene in de jaren negentig nog eens dunnetjes over – meer niet. Het zijn telkens dezelfde Belgische recepten die terugkeren, zoals een indexsprong. De regering-Michel beweerde de regering van verandering en vernieuwing te zijn, maar speelt een variatie op hetzelfde thema. Ze heeft op een aantal hervormingen misschien een turbootje gezet, maar is ook snel op haar grenzen gebotst. Bart De Wever gaf zelf al toe dat hij de oefening heeft onderschat. Het laaghangende fruit is al geplukt.

De regering heeft met moeite de begrotingscontrole doorstaan. Is het zo moeilijk om te besparen?

BUYST: Ik vind van niet. België besteedt meer geld aan zijn ambtenarenapparaat dan Nederland en Duitsland. Ons overheidsbeslag ligt tien procent hoger, zonder dat de kwaliteit daarom hoger ligt. Werken onze ambtenaren slecht? Nee. Ze doen vaak dubbel werk. In plaats van een vreedzame revolutie binnen de ambtenarij, krijgen we van de regering-Michel meer van hetzelfde. Na een terroristische aanslag is het eerste wat we te horen krijgen: ‘Er moeten meer agenten en veiligheidsmensen worden aangeworven.’ Terwijl België al het grootste politiekorps van Europa heeft. Die agenten moeten gewoon beter worden ingezet.

In plaats daarvan zal de regering-Michel allicht het begrotingsevenwicht voor het einde van deze legislatuur laten varen.

BUYST: Zolang ze het tekort uitsluitend gebruikt om investeringen te financieren, ben ik daar ook voorstander van. De voorbije dertig jaar is er te weinig geïnvesteerd in onze infrastructuur en het wegennet. De desastreuze gevolgen daarvan zijn voor iedereen duidelijk.

Ik geloof niet dat de regering zich daarmee zal bezighouden.

SMEYERS: Charles Michel heeft onlangs een investeringsplan voorgesteld. Dat stond vol goede intenties, maar was inderdaad vooral voor privé-investeerders bestemd. Terwijl behalve onze infrastructuur ook onze energievoorzieningen en ons onderwijs dringend investeringen nodig hebben.

BUYST: In het verleden had België een gewone begroting voor lopende uitgaven en een buitengewone begroting voor investeringen. Die laatste mocht een tekort hebben, omdat de voordelen pas op lange termijn zichtbaar werden. Wat hebben onze politici in de jaren zeventig gedaan? Gewone uitgaven schreven ze in de buitengewone begroting in. De Europese Commissie mag haar strengste ambtenaren aanduiden om te controleren of de regering-Michel niet hetzelfde zal doen.

De Europese Commissie maakt investeringen zelf onmogelijk door te eisen dat ze allemaal in de begroting worden meegerekend.

BUYST: Dat is zo. Tijdens de schuldencrisis was de Commissie begrijpelijkerwijs bezorgd om begrotingstekorten. Maar ze blijft daar nu te lang aan vasthouden. Europa zou wat flexibeler mogen zijn, op een verstandige manier. Politici en technici jagen meestal een spook uit het verleden na.

SMEYERS: Het verleden blijft ons altijd achtervolgen. Door de inflatiegolven van de jaren dertig en de jaren zeventig zijn politici en ambtenaren – zeker in Duitsland – nog altijd bang voor wat inflatie. Dat kan het beleid verlammen.

Er wordt ook weleens een les vergeten. Onze bankencrisis leest in uw boek als een reprise van wat in de jaren dertig in België is misgelopen.

SMEYERS: Na de jaren dertig zijn maatregelen zoals de scheiding van depositobanken en investeringsinstellingen genomen. In de jaren zestig is dat toezicht verwaterd, en sindsdien is het, terwijl de financiële sector alleen maar belangrijker werd, in veel gevallen gewoon weer afgeschaft.

Valt zo’n crisis wel te vermijden? Hoogmoed kun je moeilijk reguleren.

BUYST: Er zullen altijd fouten gemaakt worden, maar de grootte van de bankencrisis in België wijst op een systemisch falen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de toezichthouders op de financiële instellingen: daar had je vooral juristen die checkten of alle procedures werden nageleefd, maar geen economen die konden nagaan of schaduwbankieren en kredieten herverpakken geen risico voor het hele bankenstelsel inhield. En wie controleert de toezichthouders? Niemand. Ook zij dreigen bij de volgende crisis weer achter het spook van de vorige crisis aan te lopen.

U schetst wel een aardedonker beeld van de Belgische economie.

SMEYERS: België is een gestold land, maar een land kan ook ontstollen. We wilden geen pessimistisch boek schrijven. We hebben onderzocht wat er structureel misloopt, maar daardoor wordt ook duidelijk wat er moet gebeuren.

BUYST: Ik ben een fundamentele optimist. We moeten er alleen voor zorgen dat we een rol van betekenis kunnen spelen in de nieuwe sectoren van de biotechnologie en robotica. Dan kunnen we weer een generatie of twee verder. Maar als het een verhaal wordt zoals de smartphone – in de Verenigde Staten ontwikkeld, in China geproduceerd en het enige wat de Europeanen doen is hem kopen – zullen we serieus in de problemen raken.

DOOR PETER CASTEELS, FOTO’S DEBBY TERMONIA

‘Ons loonbeleid kán niet wezenlijk verschillen van het Duitse. Idem voor onze sociale zekerheid.’ Erik Buyst

‘In 1980 wilde de Vlaamse overheid alles wat ze zelf deed beter doen. Maar vandaag is ook zij verzand in regelneverij.’ Erik Buyst

‘Door de inflatiegolven van de jaren 30 en de jaren 70 zijn politici nog altijd bang voor wat inflatie. Dat kan het beleid verlammen.’ Kristof Smeyers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content