Direct naar artikelinhoud

'Formule 1 is kunst, basta'

Naast filmmaken is Formule 1 al van kinds af aan Roskams passie. Als hoofdredacteur van zijn eigen magazine gingen de juiste deuren open, en kon hij eindelijk de Grote Prijs van België beleven vanop de eerste rij.

Op een licht aangeschoten Brusselse avond in 1998 liep ik in de Beursschouwburg als pas afgestudeerde snaak een journalist tegen het lijf. Het was Kurt Boes, vandaag aan de slag bij HLN, maar destijds als journalist werkzaam bij De Morgen. "Sportredactie", zei Kurt. Ik, nogal overmoedig: "Dat ze bij jullie daar dan eens dringend werk maken van wat fatsoenlijke autosportverslaggeving, en meer bepaald de Formule 1."

Kurt gaf me zowaar gelijk. "Dat komt omdat we met te weinig zijn, en ook wel omdat niemand van ons een bal geeft om heel die F1."

Zo was het, en zo is het eigenlijk nog steeds. F1 is nu eenmaal geen sport waar de Vlaming warm voor loopt. Enkel Limburg kent nog wat petrolheads.

Ik wist het toen al: wat autosport betreft, ben ik in het verkeerde landsdeel geboren. Het circuit van Zolder was eind jaren 80 al weggezakt naar de lagere klassen van de racerij, en Francorchamps lag in het autosportgekke Wallonië, waar ze zich zelfs graag in de schulden staken om die dekselse F1 in het land te houden.

Het was de periode waarin tabaksreclame op een verbod afstevende en de inkomsten van het F1-wereldje drastisch daalden. Het ware moeilijke tijden. Het waren ook de tijden waarin Eurocommissaris Karel Van Miert - terecht - F1-baas Bernie Ecclestone het vuur aan zijn monopolistische schenen legde. Het was het jaar waarin de Fin Mika Häkkinen wereldkam-pioen zou worden.

Kurt was verbaasd dat F1 'mijn' sport was. Niet alleen zijn Vlamingen weinig met autosport bezig, ik was daarenboven een artiest en wat hebben die in hemelsnaam met autosport van doen? Al van kinds af aan ben ik fan, antwoordde ik fier. Ik herinner me zelfs nog het auto-ongeluk van mijn toenmalige idool Niki Lauda. Ik was amper 4,5 jaar oud en net toen zijn wagen in brand schoot, stuurde mijn vader me naar de keuken. En op m'n zesde had ik Mario Andretti in Zolder de GP van België zien winnen en kreeg ik een vestje van sigarettenmerk John Player Special, de toenmalige iconische sponsor van Lotus.

Job bij De Morgen

Trouwens, was het niet de grote Ernest Hemingway zelf die autosport als een van de drie enige echte sporten beschouwde, naast boksen en stierenvechten? Formule 1 is kunst, basta.

"Als je het dan toch allemaal zo goed weet, kom er anders eens zelf over schrijven", zei Kurt. Een paar seconden keek ik hem verbaasd aan. En een dag later stond ik op de sportredactie, waar Walter Pauli de scepter zwaaide. Hij zei: "Bezorg me tegen morgen een artikel van 180 woorden over waarom Williams geen races meer wint". En hij zwaaide me uit met mijn eerste testartikel.

Heel de nacht werkte ik eraan. In die tijd was er nog geen internet, en mijn artikel werd op een diskette (voor de jonge lezers: een zwart schijfje van 1,8 MB, ter grootte van een bierviltje) gezet.

Walter las het terwijl ik erbij stond. Herschreef hier en daar wat. Knikte. "Zaterdag zijn de kwalificatieritten, daar is uw bureau, ginder staat een tv, en op de computer kun je de persberichten van Belga raadplegen. Tot dan."

Dank je, Walter.

Dat F1-seizoen schreef ik een heel jaar voor De Morgen. Een boeiend jaar, al wist ik al snel dat ik nooit journalist zou blijven. Uit dat hout was ik niet gesneden. Wat niet wegneemt dat ik er enkel zeer goede herinneringen aan heb.

Behalve één. De Grote Prijs van Francorchamps. Mijn accreditatie zou niet op tijd klaar geraken omdat ik nog op proef bij de krant was. Dat raceweekend moest ik dus thuisblijven en mocht een andere journalist het verslag maken. Ik ben nog nooit in mijn leven zo jaloers geweest als toen, op die gast. Zo jaloers, dat ik zelfs zijn naam uit mijn geheugen heb gebannen.

Dus: toen ze me vroegen of ik gasthoofdredacteur wilde zijn van DM Magazine, zag ik mijn kans schoon. Jazeker, dat wil ik wel, op voorwaarde dat ik nog één keer over F1 mocht schrijven, én dat ik de GP van Spa-Francorchamps zou mogen bijwonen.

Zo geschiedde. Op zaterdag 23 augustus trok ik samen met mijn goede vriend en fotograaf Nicolas Karakatsanis naar Spa.

Het Eau Rouge-gevoel

Ik kan de ervaring alleen vergelijken met het kind dat ik was op weg naar de kermis. Hoe dichter je bij het plein komt waar alle attracties staan opgesteld, hoe meer mensen uit aanpalende straten je op jouw tocht ernaartoe vergezellen. Je hoort in de verte het joelen en gillen, muziek en toeters. Je hartslag gaat omhoog, je tred versnelt. Je wilt de eerste zijn. Niet moeten aanschuiven.

Zo is het ook met naar de race gaan. Je rijdt er steeds sneller naartoe, om dan te moeten aanschuiven in de file. Je zoekt een parking, maakt je ongerust dat je iets gaat missen omdat ze dra gaan beginnen te testen... Doorheen de bossen trekken tienduizenden mensen naar een plekje langs het 7 km lange circuit. De echo's van startende motoren op weg naar hun kwalificatieritten galmen ons tegemoet. Wij installeren ons aan het begin van het Raidillon-gedeelte, bij de wereldberoemde bocht Eau Rouge. Onder het circuit loopt een beekje, inderdaad rood vanwege de natuurlijke metalen die in het water zitten.

Eau Rouge is de meest beruchte bocht van alle circuits te wereld. Vroeger had je nog de Parabolica in Monza, een 45 graden hellende bocht, maar die wordt niet meer gebruikt. De carrousel van de Nürburgring is ook zo'n legendarisch stukje parcours, maar ook dat wordt niet meer door de F1 bereden.

Om te begrijpen wat zo'n bocht doet met mens en machine, eerst een paar statistieken. De motor van een hedendaagse F1-bolide levert 600 pk, met een druk op de boost-knop krijg je er een paar seconden 160 pk bij. De racewagen weegt net geen 700 kilo. Ter vergelijking: een Ferrari voor het straatverkeer weegt al gauw het dubbele. De aerodynamica, de vleugels voor- en achteraan, maakt dat een F1 wagen zo strak tegen de grond wordt gehouden, dat-ie in principe in een tunnel ondersteboven zou kunnen rijden. Vanaf 160 km/u weegt hij al het dubbele van zijn stilstaand gewicht.

De acceleratie (van 0 naar 100 km/u in 2 seconden!) en het remvermogen (100-0 in 1,6 seconden) creëren rij-omstandigheden die je geen vijf minuten volhoudt als je niet uitstekend getraind bent. Vandaar dat van alle sportmensen F1-piloten het hoogst scoren op allround conditieproeven.

De piloten rijden op dit gedeelte in dalende lijn met een snelheid van 280 km/u af op een soort links-rechts-linksbocht, die brutaal weer omhoog klimt. Op iets meer dan 100 meter afstand overbrug je, al bochten nemend, een hoogteverschil van 35 meter, blind de laatste bocht op, en dat tegen bijna 300 km/u. De krachten zijn zo sterk dat zelfs de motor letterlijk een octaaf lager zingt.

We zijn net op tijd, de eerste bolide komt aangestormd, en meteen wordt de toon gezet. Rauw ronkend, de banden roffelend over de curbs, duikt Valtteri Bottas van Williams Martini Racing in de top 5 van de starting grid. Deze jonge Fin zal ik later nog in de box van Williams ontmoeten. Jong talent, iemand waar ik mijn geld op zet. Het hart trilt mee, de oren suizen.

Wat is het toch dat de liefhebbers zo verknocht maakt aan deze sport? Eerst en vooral de bolide. Het resultaat van pure efficiëntie die zich vertaalt in pure schoonheid is een ode aan de natuur. Mens en machine verenigd in een wezen dat, wanneer het de snelheidslimieten aftast, "dichter bij God staat dan eender wie", zoals de betreurde, legendarische Ayrton Senna het ooit beschreef.

Handdruk van een kampioen

Het zou niet de enige keer zijn dat een piloot een moment van trance bereikt, en dat op z'n minst spiritueel noemt.

Het feit dat de dood om de hoek gluurde, speelde jarenlang hard mee. Maar zelfs in de relatief veilige F1 van vandaag is de agressie van de motor een intimiderende zaak. Ik sprak met een ex-piloot die beweerde dat piloten nooit gelukkiger kunnen zijn dan wanneer ze racen. Gedoemde melancholie.

De tijdritten zijn voorbij en we worden uitgenodigd bij de renstal van Red Bull Racing. De box waar de bolides geprepareerd worden is piekfijn in orde. Hier heerst perfectie en precisie. Een F1-wagen heeft zes mensen nodig om op te starten. 's Nachts wordt de auto aan een olie-infuus gelegd. De motor wordt op die manier warm gehouden, en de olie permanent gezuiverd.

Nadien bezoeken we de renstal van Williams Martini. Valtteri Botas komt een praatje maken. Ik vraag hem: "Hoe oud was je toen je wíst dat je een racer was?" Valtteri bekijkt me met plots blinkende oogjes. Een glimlach. "Zes!", fluistert hij. "Ik was zes. Mijn vader nam me voor de lol mee naar een karting-event. Ik stapte in zo'n karretje, en terwijl ik rondjes draaide, wist ik het: dit ben ik. Ik ben een racer."

Ik kijk hem aan, en knik. Ik was wel geen zes, maar de eerste keer dat ik een film draaide en op de set stond, had ik datzelfde gevoel. Dit ben ik. En niks anders. We schudden elkaar de hand. Ik voel een kampioen.

De race! Vandaag is mijn broer Alexandre mee. We zitten in de tribune, vlak aan de start. Een groot schouwspel van strakke rituelen voltrekt zich voor onze ogen. Alles minutieus klaargestoomd. Banden worden opgewarmd. Piloten komen nog even uit de wagens die klaarstaan aan de grid. Ze beantwoorden mechanisch de laatste vragen van rondzoemende journalisten. Dan gaan de oordoppen in. De muts op. De helm eroverheen. Eén kader met het zicht op oneindig. Eén brandpunt: de overwinning.

Nieuwe, fiere fan

Dan: de rode lichten slaan uit. Het concerto voor tweeëntwintig 1,6 liter turbomotoren zet aan. Mijn broer en ik lachen en en joelen. Het publiek zindert als een bijenkorf, bijna twee uur lang. Botas wordt derde. Ik roep en applaudisseer als nieuwe, fiere fan.

Met een veel te dure hotdog en in een oorverdovende stilte sloffen we met z'n allen terug naar de parkings. De oogballen voelen nog steeds de sporen van de kleurvegen die de wagens op het netvlies achterlieten. Nog een colaatje, dan de auto in. Mijn broer en ik bespreken de race, terwijl we veel te langzaam naar huis rijden.

Met dank aan het toerismebureau voor Wallonië en Brussel, Red Bull Racing Team en William Martini Racing Team