Direct naar artikelinhoud

Kind van de vijand overwint de schaduw van de oorlog

Zevenenzestig jaar na haar geboorte is Gerlinda Swillen het eerste Belgische oorlogskind dat eindelijk de Duitse nationaliteit verwerft. Ze was een kind van de vijand, dat moest geheim blijven. Desnoods decennialang. Nu kan ze na al die jaren echt weg uit de schaduw, is ze een vrouw met een volledige identiteit. ‘Dit sluit de zoektocht naar mijn vader volledig af. Mijn geschiedenis is hersteld.’

Gerlinda Swillen is eerste Belgische oorlogskind ooit dat officieel de Duitse nationaliteit verwerft

Met die dubbele nationaliteit hoopt Swillen de weg te openen naar een statuut voor alle oorlogskinderen, in ons land naar schatting 20.000. ‘Dan zal ik mijn oorlogsgeschiedenis positief hebben overwonnen.’

Voor een oorlogskind eindigde de Tweede Wereldoorlog niet in 1945. “Velen van ons moesten toen nog hun eigen oorlog beginnen te voeren”, vertelt Gerlinda Swillen (68). “De strijd om het recht op onze biologische identiteit.” Kinderen van Belgische vrouwen en Duitse soldaten, kinderen van de ‘vijand’. Kinderen van wie niemand mocht weten hoe ze verwekt waren. Ook zij zelf niet. “Ik heb zolang met een halve identiteit geleefd.” Tot vandaag. Op haar tafel prijkt een officiële Einbürgerungsurkunde die haar persoonlijke strijd beëindigt. Vanaf nu heeft Gerlinda de Belgisch-Duitse nationaliteit.

Ze is de eerste in ons land, maar ijvert ervoor om niet de enige te blijven. Sinds ze in 2007 uit de kast kwam als kind van een Wehrmacht-soldaat, heeft ze bijna honderd andere oorlogskinderen gesproken. Tot dan een blinde vlek in onze geschiedschrijving. Vandaag voert ze het woord voor een Europees netwerk dat opkomt voor hun rechten. “Die dubbele nationaliteit is een belangrijke opstap naar een beschermd statuut voor oorlogskinderen. Die erkenning door Duitsland is voor alle oorlogskinderen belangrijk. Nationaliteit is zo belangrijk. Sommige oorlogsbaby’s waren zelfs vaderlandsloos. Dat is vreselijk. Wettelijke bescherming is zo vaak gebonden aan nationaliteit. Zonder heb je amper rechten.”

Zelf probeerde ze al jong haar ware identiteit te achterhalen, maar ze botste overal op een muur. “Mijn moeder snauwde me af als ik iets vroeg over mijn vader, maar ik wist dat er iets niet klopte. Volwassenen begonnen te fluisteren in mijn buurt of schakelden over op een andere taal. En mijn moeder deed vreemd. Tot mijn vierde woonde ik bij mijn grootouders, maar toen mijn moeder met een weduwnaar met een zoontje trouwde, veranderde alles plots.”

Haar moeder naaide dezelfde kleren voor haar en haar stiefbroer. “Niets maakte haar zo blij als wanneer iemand opmerkte dat we net een tweeling waren. Ze wilde vooral mijn afkomst uitwissen, dat verleden laten verdwijnen. Dat was een totaal taboe. Als ze boos was, snauwde ze wel eens dat ze getrouwd was voor mij. Veel ongehuwde moeders van soldatenkinderen deden dat, weet ik nu. Zo konden ze hun kind beschermen tegen uitsluiting. Maar zeker daarna werd de echte vader taboe.”

Af en toe viel de naam Karl, maar het heeft lang geduurd voor ze begreep dat haar vader een Duitse soldaat was. Een volledige naam kreeg ze niet. En dan, in 2007, provoceert ze haar moeder wanneer die over de oorlog vertelt. “Ik zei: ‘Hou erover op, je weet niet eens de naam van mijn vader’. ‘Die weet ik wel’, antwoordde ze. ‘Zeg hem dan’, riep ik waar iedereen bijzat. ‘Karl Weigert.’” Het was het laatste puzzelstukje waar Gerlinda al 64 jaar op zat te wachten. Vanaf dan doorbreekt ze het taboe compleet. Ze vertelt haar vrienden over haar afkomst, lanceert een oproep naar andere oorlogskinderen, bijt zich vast in dat stukje geschiedenis waar nog zoveel mensen mee bleken te worstelen. En ze gaat op zoek naar haar vader in Duitsland.

De dag van haar zesenzestigste verjaardag rinkelt de telefoon. De Deutsche Dienststelle, die de dossiers van 17 miljoen Wehrmacht-soldaten beheert: “We denken uw vader gevonden te hebben, maar er is een probleem. De leeftijd klopt niet.” “Mijn moeder had gezegd dat hij drie jaar ouder was dan haar, hij bleek zestien jaar ouder”, verklaart Swillen. “Maar de rest klopte. Hij was gelegerd in Gent, zijn moeder heette Barbetta, naar wie ik deels genoemd ben, en zijn vader werkte bij de spoorwegen. Ze hebben ontzettend grondig gewerkt. Nu druk ik andere oorlogskinderen op het hart: elk detail telt. Alles kan helpen om hen te vinden.”

Haar vader was overleden in 1958, maar haar broer en zus leefden nog. Ze waren bereid haar te ontmoeten. In 2009 ontving ze een foto van haar vader. “Kijk, dat ben ik toch?”, toont ze. “Die neus, dat voorhoofd. Vreemd was het om ook verhalen te horen. Ik ben niet door hem opgevoed, ben opgegroeid in een totaal ander milieu, en toch heb je erfelijke eigenschappen waar je geen vat op hebt. Mijn vader had seksistische kantjes, ik ben nogal feministisch. ‘Ik zou vast ontzettend veel ruzie met hem gemaakt hebben’, vertelde ik mijn broer. Die sprak dat tegen. Als mijn vader echt ruzie had, maakte hij er geen woorden aan vuil en liep hij weg. Ik stond paf. Dat doe ik ook.”

Haar vader had thuis de deur achter zich dichtgeslagen op zijn zeventiende, Gerlinda verbrak het contact met haar moeder en stiefvader ook een tijd radicaal. “Hij was een levensgenieter, was erg dynamisch, heel sociaal. Ik ben dat ook. Plots begrijp je heel wat, past je identiteit in elkaar. Ik voelde me ontzettend bevrijd. Dat geeft je ook een enorme kracht. Daardoor kan ik ook veel verklaren.”

Zoals de slechte relatie met haar moeder. “Toen begreep ik pas dat zij jarenlang met een portret van haar minnaar heeft moeten leven. Ik. Mijn zoon lijkt enorm op mijn vader. Dat weet ik nu. Mijn moeder zag dat ook meteen, maar heeft me er nooit op aangesproken. Nu zegt ze ’t vaak. Maar ze krijgt het nog steeds niet over haar lippen dat ik ook sprekend op hem lijk.”

Tot voor kort wou haar moeder niets weten over Gerlinda’s Duitse familie, maar stilaan wint haar nieuwsgierigheid het. “Ze vond dat hij haar in de steek had gelaten. Maar mijn vader was best eerlijk geweest. Hij had mijn grootvader gevraagd om met mijn moeder te trouwen. Maar mijn grootvader weigerde. Hij was gekant tegen de Duitsers, maar hij zag ook het gevaar. Niemand wist dat, maar hij had joods bloed. En de Duitsers eisten een zuivere lijn voor de vrouwen van hun soldaten. Bij onderzoek zouden ze dat zeker ontdekken, dan riskeerden we naar een concentratiekamp gestuurd te worden.”

“Na de oorlog moest men zwijgen, nu is de situatie anders.” Gerlinda verafschuwt termen als horizontale collaboratie. “Seks zorgt in oorlogstijd voor mannen en vrouwen voor een kort gevoel van bevrijding. Uit mijn gesprekken met andere oorlogskinderen blijkt dat de meeste relaties niets met collaboratie te maken hadden.” Zelf heeft Gerlinda niet geworsteld met haar vaders verleden. “Ik heb het zo lang niet geweten. Maar ik was wel blij te horen dat mijn vader er altijd voor gezorgd heeft dat hij niet moest vechten. Volgens mijn broer had hij ook een afkeer van wapens, hij was verantwoordelijk voor het rollend materieel. Het luchtte mij op dat hij geen mensen had vermoord.”

Haar eigen verhaal vindt ze maar een anekdote in de wereldgeschiedenis. “Die dubbele nationaliteit is vooral belangrijk om oorlogskinderen in de toekomst te kunnen beschermen. Ik weet dat men zelden lessen trekt uit de geschiedenis, maar vandaag gebeurt dat nog. Kinderen die worden verwekt door Amerikaanse soldaten krijgen het recht niet op zoek te gaan naar hun vader. Maar oorlogskinderen hebben recht op hun biologische identiteit. En met een statuut willen we hen ook juridische bescherming bieden tegen beledigingen en uitsluiting. Zodat dit zich niet herhaalt.”