Direct naar artikelinhoud

'Onze humor is ons wapen'

Elia Suleiman maakt films met Palestijnen maar niet over Palestina. Op zijn hoogst merkwaardige manier, met humor en uitgepuurde esthetiek als dominante ondertoon.

De Palestijnse regisseur Elia Suleiman (52) is in veel opzichten een buitenbeentje. Hij hield de school op zijn zestiende voor bekeken en gold jarenlang als het zwarte schaap van een erg succesvolle familie. Toen hij op het filmfestival van Rotterdam centen wist los te wrikken voor Homage by Assassination (1992), zijn eerste kortfilm na de videocollage Introduction to the End of an Argument (1990), had hij nog nooit een 35mm-camera van dichtbij gezien.

Toch zou de prent een groot succes worden, naar cultfilmnormen toch. Homage by Assassination werd op verschillende festivals bekroond en er vloeiden centen uit voort voor zijn eerste langspeelfilm, Chronicle of a Disappearance (1996). Deze prent viel vervolgens in Venetië in de prijzen en zette Suleiman definitief op de kaart als dwarse regisseur.

Geen nodeloos gezwets

Homage, over een jonge Palestijnse regisseur in New York tijdens de Golfoorlog, bevat alle elementen die Suleiman later zou uitpuren. "Ik wilde naar Felliniaans voorbeeld een acteur vinden voor mijn alter ego, maar eindigde zelf voor de lens. Niet als protagonist maar als onzichtbare, stilzwijgende gids in het beeld", vertelt hij. En het werkte. Die keer evengoed als in de drie langspeelfilms die hij vanaf 1996 maakte.

In geen daarvan zit een afgewerkt verhaal. Suleiman biedt daarentegen tableaus aan, opgebouwd met veel zorg voor de choreografie en de niet-eenduidige lichaamstaal. Deze frames verrassen evengoed door hun poëtische esthetiek als door hun ongerijmde zwarte humor. Neem The Time that Remains (2009), over zijn familie in het nu noord-Israëlische Nazareth. Aan het einde van de film wipt Suleiman met een polsstok de Israëlische Muur over, net zogoed als hij in Divine Intervention (2002) wijlen PLO-leider Arafat reduceert tot een sjabloon op een rode ballon die in de verte verdwijnt.

"Een beeld moet uitgepuurd zijn en meer vertellen dan de informatie die het bevat. Het gaat er voor mij om het potentieel van cinema te optimaliseren en geen misbruik te maken van de taal met nodeloos gezwets. Een lineair verhaal is net zoals de emoties die het transporteert: oppervlakkig, vulgair en vlak. Vraag me niet om de geschiedenis uit te beelden, ook niet met The Time that Remains, een film die nochtans de hele periode overspant van de stichting van Israël in 1948 tot nu. De atmosfeer, de impact, de complexiteit van een ogenblik, daarover gaat het. Ik wil geen ideeën overbrengen en zoek geen publiek voor mijn versie van de feiten.

"De kijker hoort een actief onderdeel te zijn van de film, hij moet er zelf wat mee kunnen. Het is niet afgelopen als de projector ophoudt met draaien. Precies daarom zijn de frames gelaagd en hoor je vaak wat je niet ziet. Het geluid komt van buiten het beeld, juist omdat de realiteit niet eenduidig is."

Suleiman gruwt van luide sentimenten, van boodschapperige films zoals conflictregio's als het Midden Oosten die vaak voortbrengen. Over goede Israëli's, romances met de vijand, dergelijke dingen. "Dat soort films maken zou veel makkelijker zijn. Dan hadden potentiële producenten mijn voorstellen niet weggewuifd als 'te weinig typisch Palestijns' en hadden journalisten me niet altijd weer de vraag gesteld waarom ik voor humor opteerde terwijl mijn volk afschuwelijk leed. Sommigen maakten zelfs de bedenking dat dat een joods trekje is. Wellicht beseffen ze onvoldoende dat humor de tijd doet stilstaan, dat het mensen ontwricht en dat het bovenal een van de meest vernuftige wapens is tegen de dictatuur. Bijgevolg heeft geen enkel volk er een patent op."

Vreselijk oord

Anno 2013 geeft Suleiman gastcolleges aan gerenommeerde instituten. Hij zetelt in de jury van het filmfestival van Cannes en mag nu voor Cinematek een maand lang films programmeren. Nochtans wees niets in zijn jeugd erop dat hij ooit regisseur zou worden. "Als mensen naar mijn toekomstplannen vroegen, kwam ik als zestienjarige drop-out met 'filmmaker' op de proppen, precies omdat het zo'n vaag iets was. Ik had je niet kunnen vertellen wat je daarvoor moest studeren, laat staan dat ik dergelijke intenties had.

"Ik kom niet uit een sterk politiek geëngageerde of opvallend cinefiele familie. Wel las ik graag over cinema. Op basis van de filmtijdschriften die mijn broer op de kop tikte, maakte ik lijsten van films en regisseurs die me boeiden. Maar het zou duren tot ik begin jaren tachtig naar Londen en dan naar New York verkaste, vooraleer ik dat werk zag. Ik vond een baantje bij een alternatieve bioscoop in Manhattan, die retrospectieven programmeerde van mensen als Yasujiro Ozu, Hou Hsiao-hsien, Jean-Luc Godard en Michelangelo Antonioni. Omdat ik moest werken, zag ik de meeste van hun films in stukjes. Maar dat liet me toe een mentale collectie aan te leggen van iconen waar ik later mee aan de slag kon.

"Op vrije dagen ging ik naar mijn favoriete artcinema, waar ik mezelf verplichtte tot een marathonsessie van drie films, met Chinese noedels als intermezzo. Beschouw het als een vorm van huiswerk. Ik hoopte dat mijn artistieke visie dieper zou wortelen als ik het werk van alle grootmeesters kende. Dat werkte tot op zekere hoogte, al ben ik nog steeds stiekem jaloers op filmmakers die een veel grotere bagage hebben dan ik.

"Het was niet eenvoudig maar ik was bereid om hard te werken. Dat heb ik geleerd van mijn mentor, John Berger. Ik ontmoette deze fantastische Britse auteur heel toevallig, kort voor mijn vertrek naar New York. Hij was een rebelse autodidact die me duidelijk maakte dat ik de keuze had, dat ik mits veel zwoegen wel degelijk mijn eigen pad zou vinden.

"Zo ging het ook. The End of an Argument, de videocollage waarin ik de sterotypen van de Arabische wereld in de westerse media hekelde, werd op verschillende festivals bekroond. Aldus kwam er het aanbod van Rotterdam om iets te doen rond de Golfoorlog, en in 1994 kreeg ik Europese fondsen om aan de Bir Zeit Universiteit te werken. Ik vond dat het tijd was om naar huis te gaan, na elf jaar in New York. Maar Jeruzalem is een vreselijk oord. Een provincialistisch nest, een stad van religieuze spanningen en historische contradicties, van fascisme en haat. Na een jaar hield ik het er niet meer uit.

"Ik zou op geen enkele plek in Israël voorgoed kunnen wonen. Dat ik met dit paspoort opgezadeld zit, is al erg genoeg. Eerst stelen ze je land, je geschiedenis, je cultuur, en om het af te maken dwingen ze je ook nog om een van hen te worden. Officieel is Elia Suleiman een Arabische Israëli. Ik zou niet weten waar ze het over hebben, met dat land heb ik niks. Dus woon ik in New York en nu al een jaar of acht in Parijs, het nabije buitenland van mijn geboortegrond Nazareth. Of tenminste, zo zie ik dat. Ach, het maakt niets uit. Daar of elders. Sommigen noemen me een Palestijnse banneling, maar daarvoor moet je toch eerst een vaderland hebben?'

Op 6, 8 en 10 maart worden Suleimans drie langspeelfilms in Cinematek getoond. Op 12 maart is hij voor een avond in Bozar, waar drie korte en middellange films worden vertoond.